VERPONDING
18e PENNING
100e PENNING
ZEGWAART
1579
GA Zoetermeer
Plaatselijk Bestuur Zegwaart, inv. nr. 299
H.N. Berghuis
Bleiswijk, maart 2007
Met een inleiding en topografische toelichting van R. Grootveld
INHOUDSOPGAVE
bladzijde
Inhoudopgave 2
Enkele woordverklaringen 2
Inleiding bij het Verpondingskohier Zegwaart 1579 3
Zegwaart, gedeelte van de kaart van Floris Balthasar, 1615 5
Overzicht van de topografische aanduidingen 6
Transcriptie van de oorspronkelijke tekst 7
Index op voornaam bij PB Zegwaart 299 93
Index op familienaam bij PB Zegwaart 299 105
Enkele woordverklaringen
aff geschoordt fol. 17v, 21 schoren: o.a. verwoesten
argo fol. 2, 2v enz. ergo (Lat.): dus, derhalve, alzo
bedorven landt fol. 38, 38v, 39 enz. woest, onbebouwd, eig. verwoest
ben(d)tlant fol. 64, 67 ?
gedect fol. 14v enz. verborgen, niet voor het oog zichtbaar
kennip fol. 16v, 85v hennep
nijet en doech fol. 15v, 16v enz. doech van dogen: waarde, betekenis hebben, niet
geschikt zijn voor
suddich landt fol. 17, 20v, 79v sudde: poel, moeras
subrogeren fol. 39, 85v (jur.) in de plaats stellen
uuijt gemuert fol. 17v enz. moeren: land vervenen, venen, uitvenen
verdelven fol. 9 enz. afgraven, door afgraving onbruikbaar maken
verdestrueren fol. 2, 3, 5, 8v, 40 verwoesten, vernietigen
verdreven lant fol. 17 enz., ook: verbannen, o.a. te niet gaan, een einde nemen
Inleiding bij het Verpondingskohier Zegwaart 1579
Op 16 juni 1579 besloten de Staten van Holland de 100e penning (1 procent) te heffen van de huuropbrengst van onroerend goed. Wanneer geen huur werd ontvangen, moest de jaarlijkse huurwaarde worden geschat. De stemhebbende steden in de Staten verleenden hun goedkeuring aan de heffing maar hadden allemaal zo hun eigen bezwaren: Haarlem had nog geld tegoed van de Staten, Leiden had een lening uitstaan, Schiedam wilde dat eerst eerdere 100e penningen zouden worden afgerekend, Brielle wilde haar voorgeschoten belasting voor het land van Voorne terug, Amsterdam stemde alleen in onder voorwaarde dat de opbrengst naar de algemene middelen zou gaan en niet zou worden gebruikt voor oude schuldaflossingen; Schoonhoven, Hoorn en Purmerend hadden tenslotte ook nog enkele opmerkingen. Ondanks die voorbehouden, zou de belasting toch worden geheven. Per stad en per dorp moesten ontvangers en taxateurs worden aangewezen.
Het kohier van Zegwaart (PB Zegwaart 299) is niet ondertekend maar we mogen aannemen dat de taxatie werd gedaan door de schout en de ambachtsbewaarders, die immers het beste op de hoogte waren van de plaatselijke situatie. Het register vermeldt in volgorde van ligging de percelen grond in Zegwaart met de verschillende eigenaren. Ook is de staat van de huizen en landerijen aangegeven en de daarvan afgeleide huurwaarde (per jaar).
Bij een vergelijking met het morgenboek Zegwaart van 1580 (PB Zegwaart 509) lijken de namen van de eigenaren en de oppervlakten op het eerste gezicht aardig overeen te komen. Het totale aantal morgens komt echter niet uit. Een (tijdrovende) gedetailleerde analyse van beide bronnen zou nog meer inzicht in de nauwkeurigheid van de gegevens kunnen scheppen. Hetzelfde geldt voor een vergelijking met de rekening van de koningsbede 1579 (PB Zegwaart 485).
Het aantal beschreven percelen in het kohier bedraagt ruim 950. Ongeveer de helft van de eigenaren bezat slechts één perceel, de andere helft bezat twee tot soms wel tien percelen. Grofweg waren er zo’n 500 eigenaren in Zegwaart in 1579, waarvan ongeveer 80 vrouwen, vooral weduwen. Slechts 18 maal is aangegeven dat een eigenaar buiten Zegwaart woonde. De grootte van de percelen liep sterk uiteen:
groter dan 3 morgen: 83 percelen, waarvan 1x 12 morgen, 2x 10 morgen en 2x 9 morgen
2 tot 3 morgen: 105 percelen
1 tot 2 morgen: 244 percelen
kleiner dan 1 morgen: 522 percelen.
Het land was dus erg versnipperd, meer dan de helft van de percelen besloeg minder dan 1 morgen. Dit is inclusief de huizen in de Dorpsstraat, waarbij zelden landerijen lagen. De enigen met land bij hun huis in het dorp waren de ambachtsheer met 2 morgen achter zijn huis, Adriaen Allertsz, de molenaar met ruim 3 morgen in twee weren land bij het dorp en Jan Aelwijnsz, de scheepstimmerman met 2,5 morgen naast de Schinkelweg. Van het totaal van 181 huizen stonden er
De grootste grondbezitters waren schout Jan Ghijsbrechtsz van Duvenvoorde en Cornelis Pietersz Stompick. Beiden bezaten ruim 18 morgen en laten de andere eigenaren ver achter zich. De huurwaarde van hun percelen was ongeveer gelijk. Van de huizen zonder land was dat van Willem Joesten, de bakker, waarschijnlijk gelegen op de hoek van de Dorpsstraat en de Molenweg, het hoogst getaxeerd: 35 stuivers, terwijl het gemiddelde huis 15 stuivers jaarhuur opbracht. Er zijn wel huizen hoger aangeslagen maar omdat daar land bij is, valt niet te bepalen of het bedrag op het huis of het land slaat. Het duurste stuk land had Wouter Bouwens weduwe; zij betaalde 10 £ huur en nog eens 2 £ per jaar aan de Heilige Geestarmen voor een perceel van ruim 4 morgen.
Omdat ook enkele heerlijke rechten werden belast, is bekend dat de schout 120 £ aan de ambachtsheer moest betalen voor de uitoefening van zijn ambt; daar moesten dus jaarlijks behoorlijke inkomsten tegenover staan! Ter vergelijking: de huurwaarde van een gemiddeld huis bedroeg nog geen pond per jaar. De ambachtsheer ontving ook nog 19 £ jaarlijkse pacht van de korenmolen, 7 £ van de korentienden (er was dus nog graanteelt mogelijk) en ruim 4 £ van de henneptienden. Grootste inkomstenbron was echter de turfstekerij: het lastgeld (belasting) op de turf bedroeg in een jaar 80 £.
De dorpsbestuurders zouden hun inwoners geen dienst bewijzen als ze de zaken te rooskleurig voorstelden. Er moest immers belasting worden betaald op basis van de huurwaarde. Ze hadden er dus belang bij de zaken zo negatief mogelijk te presenteren. De termen die worden gebruikt voor het aanduiden van de slechte kwaliteit van het land zijn bijna onuitputtelijk; er blijkt uit dat veel land al was vergraven voor de turfwinning: niet deugend, desolaat, onvruchtbaar en kwaad zijn veel gebruikte kwalificaties. Uitgemoerd, verdolven of zelfs verdreven geven aan dat er niets meer mee aan te vangen was. Tot 29 keer toe wordt vermeld dat het land was verdreven – je kunt je dan voorstellen dat enorme veenklonten eenvoudigweg wegdreven – vanwege het hoge water ten tijde van het ontzet van Leiden in 1574. De polders waren toen onder water gezet om de geuzenvloot doorgang te verlenen en de slappe grond kon daar niet tegen en sloeg af. Dat er in die tijd ook behoorlijk moet zijn gevochten, mag misschien blijken uit de opvallende hoeveelheid verbrande woningen: maar liefst 20 boerderijen en huizen staan als zodanig vermeld. Elf stuks aan de oostzijde van de Zegwaartseweg (Binnenweg), de overige negen verdeeld over de westzijde van die weg en de Dorpsstraat. Met houtland, rietland of slagturfland was soms nog iets aan te vangen, al werd je er niet rijk van. De gelukkigen bezaten wei- of hooiland, hoewel dat vaak slap of dor was of begroeid met heermoes, een woekerend onkruid.
De opgave komt behoorlijk overeen met een eerdere verklaring over niet te gebruiken landen, opgesteld op verzoek van de Staten in 1578 (PB Zegwaart 394). De ambachtsbestuurders en enkele belangrijke ingezetenen van Zegwaart verklaarden toen over het gebied Binnenweg dat het vanaf 1574 tot Sint Jansmis 1577 onder water had gelegen en dat er 10 of 11 van de belangrijkste hofsteden waren verbrand. Ook in de jaren 1577 en 1578 was nauwelijks land verhuurd en waren de “meeste vruchten (…) om den arbeyt gegeven”, oftewel de bewerkers mochten de oogst houden. Ondanks de korrel zout waarmee we de gegevens wellicht moeten nemen, geeft het kohier toch een bijzondere inkijk in het bestaan van de Zegwaarders aan het begin van de tachtigjarige oorlog.
Ronald Grootveld
april 2007
afkorting:
PB Zegwaart: Gemeentearchief Zoetermeer, Archief Plaatselijk Bestuur Zegwaart 1504-1813.