Interviews Dirk Keijzer

E.W. van den Burg

Alweer enige tijd geleden hadden wij een gesprek met de heer Dirk Keijzer uit de Molenstraat. Dirk is geboren op 7 september 1923 aan de Rokkeveenseweg 15. Hij is zoon van Chris Keijzer, die bekend was als "knorst" en een kleinkind van opa Klos de bekende veedrijver. Hij moest in de oorlog verplicht werken in Duitsland, kwam terug in een Amerikaans uniform, heeft boksles gehad, heeft gevoetbald en hij heeft nog veel meer gedaan, voldoende om een artikel voor het verenigingsblad mee te vullen.

Het gezin en de school
"Het was een gezin met zeven kinderen en daar was ik de derde jongen van. Ik had twee broers en twee zusters boven me en één broer en één zus er onder. Mijn vader was wat je noemt knorst, dat is een beroep waar je niks over hoort, dat was schapen scheren als dat nodig was in de zomer en dat was koeien scheren in de winter en dat was natuurlijk kalfjes kopen en verkopen. Groter vee niet. Wel meer met geitjes en zo, ja geiten, die verkocht hij dan nog wel. Dat was altijd dinsdags naar de markt in Rotterdam, vrijdags in Leiden en donderdags in Delft. Ik heb op de openbare school gegaan in de Dorpsstraat bij meester Baylé. Wij noemden hem pa Baljé, dat was een machtige vent, veel geleerd en ik herinner me hem altijd met vreugde. Hij was hoofd van de school en gaf zelf ook les. Hij had de 7e en de 8e klas. Of ik mij nog onderwijzers en onderwijzeressen kan herinneren, jazeker. Van de laagste klas af gerekend: juffrouw Hilvers, juffrouw Koster, meester De Vries, meester Van Dijk, meester Vierse en dan had meester Baylé zeven en acht. Doorleren was er niet bij. "De één niet, dan de ander ook niet", zei mijn vader. Er was geen geld, simpele zaak. Je kon nergens terecht voor geld om door te leren. Twee keer heb ik in de zevende klas gezeten. Ik ging niet over, ik bleef gewoon zitten in de zevende klas. Je leerde toch niet door, anders kreeg je al beginselen van Frans en Engels en dat hoefde bij mij niet. Ik ben nooit blijven zitten, maar ik kon er niet af, ik was nog leerplichtig. Je deed alles heel makkelijk natuurlijk. Fluitend ging je naar het eind, en dan was je blij dat je er af ging, want dan kon je aan het werk".

Het eerste werk na de schooltijd
"Als jongen zijnde zat ik hier veel bij Chris Westerman aan de Rokkeveenseweg, dat was een boer. Alle avonden die stront achter die koeien vandaan halen en de berrie, dat was zo'n grote houten kist vol met hooi doen en meer van dat soort werk Elke dag ging ik er naar toe, toen ik op school zat al. En toen ik van school afkwam zegt die boer Westerman: "Je kan bij mij komen, dan kan je boer worden", dat was natuurlijk boerenknecht, maar hij zei: "Dan kan je boer worden, je kan bij mijn zoon Jo komen, dan kan je monteur worden en je kan bij mijn zoon Chris in Den Haag komen, dan kan je boterboer worden". Dat was natuurlijk wel wat, met auto's hè? Dus ging ik naar Jo Westerman en daar heb ik een half jaar gewerkt. Dan had ik een gulden in de week, maar ik wilde gaan voetballen en lid worden van D.S.O. Dat kon niet van die gulden, want die kwam thuis volledig op tafel. Maar ik wilde toch gaan voetballen en ben ik ermee opgehouden. Toen ben ik naar een andere baas gegaan en dat was bij de Spekken. Wij noemden hem "de Sik" in het Lagereind. Daar had ik een knaak in de week en toen kreeg ik een kwartje zakgeld en kon ik lid worden van D.S.O., voor een dubbeltje en ik ben altijd bij D.S.O. gebleven, tot nu toe. Dat eerste jaar heb ik gevoetbald op voetbalschoenen die een jongen afgedankt had en dat eerste halfjaar waren er drie jongens, al van in de twintig die voor mij dat dubbeltje betaalden. Van een zwarte rok werd een voetbalbroek gemaakt, toen hadden we nog een zwarte broek en hoe ik aan dat shirt kwam weet ik niet meer, het was in ieder geval een rood shirt. Bij Van der Spek moest ik pakjes boter dichtvouwen. Wat nu een machine doet, moest ik met de hand doen, de hele dag. Daar heb ik een jaar of wat gewerkt".

Dirk moet meer verdienen
Ik had nog een oudere broer Piet en die werkte aan de molen hier bij Blonk en die was een jaar of 17, 18 en die moest twee knaken verdienen, dat ging toen met die leeftijd zo en die moest maar weg, want dat was teveel. Mijn vader zei tegen Blonk: "Ik heb nog wel een jongen " en toen moest ik er naar toe. Piet moest iets meer verdienen hè. Het was vóór de oorlog. Toen de oorlog uitbrak, was ik net in die winter bij de molen vandaan. Ik werkte in Stompwijk. Daar haalden ze de bocht uit de weg. Hoe ik er aan kwam weet ik niet, maar ik heb altijd werk gehad. Ik hoefde niet aan de weg zelf te werken. Er kwam daar zand aan in een schuit voor de ophoging en in die schuit stond iemand een bak vol te scheppen en ik moest de lier bedienen en dan kwam de bak met zand via een trechter in een vrachtwagen. Nadien ben ik weer een winter bij Blonk geweest.

's Zomers werd je ontslagen natuurlijk! Als de koeien van stal gingen hadden ze geen biks meer nodig, dan kon je er uit tot oktober of november. En als je dan nog disponibel was, dan ging je weer terug. Ik heb er twee winters gewerkt. Totdat ik in Duitsland moest gaan werken heb ik nog verschillende andere werkzaamheden gedaan. Als je bij de molen niet terechtkon, naar Brinkers hoefde je niet te gaan, daar stond je onder aan de lijst en dan kwam je als eerste in aanmerking om naar Duitsland te gaan, ook bij Nutricia en dergelijke fabrieken. Noordam was ook zo'n bedrijf dat elke keer bezocht werd, daar waren wij niet bij natuurlijk, maar dat hoorde je dan wel. Dat waren misschien nog niet eens Duitsers maar Hollandse instanties die zeiden: "Je moet zoveel arbeidskrachten leveren" en dan namen ze degenen die er het laatst bijgekomen waren. Zo heb ik ook nog op de Vliegbasis Valkenburg gewerkt onder ene meneer Godschalk. Wij werkten voor een firma die, als ik me goed herinner uit Warmond kwam. Daar moesten we op de fiets naar toe. 's Ochtends om zes uur moest ik er wezen. Die startbanen waren met hout bekleed, en wel zo dat het afwaterend was. Er kwamen regelmatig Duitse vliegtuigen die waren wezen vechten in Engeland en die waren beschadigd, die konden niet gewoon landen, maar moesten een buiklanding maken. Dan was de starbaan of het veld ernaast weer kapot en dan moesten wij zorgen dat het weer in orde kwam. Er liep daar zo'n treintje op smalspoor en op den duur mocht ik de wissel bedienen. Dat was mijn werk voortaan en ik hoefde geen plaggen meer te leggen en dat soort dingen. Het laatst heb ik voor de zogenaamde voedselvoorziening gewerkt, ik werkte namelijk bij een boer, bij Arie van Straalen aan de Zegwaartseweg. Ik had wel een Ausweis, dat moet ik trouwens nog wel ergens hebben, maar op de duur hielp dat niet meer. Als ik had willen onderduiken hadden ze mij gauw gezien. Waar moest je onderduiken en dan erbij, wie keek er naar je om? Geen hond die naar je omkeek".

Werken in Duitsland
"Ja, toen moest ik even gekeurd worden, je werd in Duitsland ook wel nagekeken. Ja, je werd altijd gekeurd. Op 10 juli 1943 was het zover. Met zeven man uit Zoetermeer vertrokken we hier vanaf het station, dat waren onder andere Kees van Mullem, Gerrit Henneken en een jongen van Bos. We gingen naar Gouda, we waren nog maar net in Gouda en toen werd er al aan de noodrem getrokken en overal was het feest natuurlijk en wij maar zingen. Jongens van een jaar of twintig houd je niet in het gareel. In Zevenaar hebben wij nog de nodige brieven uit de trein gegooid. Misschien dat ik het ook nog gedaan heb, maar dat weet ik niet zeker. En 's avonds kwamen we in Frankfort terecht en daar werden we ingedeeld, monteurs apart, ook landarbeiders waar ik dan bij hoorde, maar ik gaf me niet op, ik bleef gewoon zitten bij die jongens. Afijn, naderhand moesten ze voor ons toch werk hebben natuurlijk en toen werden we 's nachts vervoerd naar Giessen. In Giessen hebben we op het station geslapen, op de koffers. Je wilde wel bij de koffers blijven, want je was toentertijd al bang dat je hem kwijt zou raken. En de andere ochtend werden we afgevoerd naar Wetzlar. Daar had je een hoogovenbedrijf, zoals je hier de hoogovens hebt en daar werden we ingedeeld. Stom natuurlijk, want ik had me als landarbeider op moeten geven, dan had ik het veel beter gehad. Ze wilden hebben dat ik het werk in de loopkat ging leren. Die rijdt boven in dat gebouw heen en weer, daar zit jij dan in en dan moest je de machines beoordelen om te verkassen, een soort kraan is dat en dat noemen ze daar een loopkat. Maar er was een Rotterdammer bij, we waren nog maar samen meer als Hollanders op die afdeling in die grote fabriek met 17000 man. Die jongen had zich opgegeven, omdat hij ook bij staalwerk gezeten had bij Wilton Feijenoord. Hij moest beneden werken, in het storten. En die jongen wist daar natuurlijk geen raad mee, ik ook niet, wist ik wat me te wachten stond. Ik zeg: "joh, dan ruilen we wel, ga jij maar bovenin zitten, dan ga ik wel op de vloer", maar daar was het gloeiend heet natuurlijk. Er werd daar ijzer gesmolten en gestort. Het ergste was als ze ander metselwerk in die ketels wilden hebben. Die ketels waren zo groot als hier de kamer en met takels hadden ze de deksels er afgehaald en dan stonden die Duitsers met lucht op je te spuiten, koude lucht en jij moest erin, op klompen, niet die wij gewend zijn, niet met rubber eronder, die stonden binnen twee minuten in de brand en dan moest je eruit, dan kwamen er weer twee anderen".

Dirk op de vlucht
Het was zeer ongezond werk en Dirk had grote spijt dat hij zijn makkelijke baan had overgedaan aan een ander, maar de weg terug was er niet. Hij vond er iets anders op. Hij vluchtte. Toen wij dit hoorden konden wij het nauwelijks geloven. Als je in die tijd in Duitsland vluchtte hadden ze je toch de andere dag te pakken? "Ja, maar je moet toch geluk hebben en dat hebben wij gehad. Ze hielden ons wel aan, gewone mensen hielden ons aan. Je ging niet op de stations staan wachten. Dan vroegen die Duitsers: "Wat is er aan de hand?" Ze brachten ons gewoon weg, die jongens. We waren met z'n drieën, we hadden nog een koffer en alles bij ons. "Nou" zeiden we "we hebben TBC, we moeten naar de bergen". Je weet in de kortste keren wat je zeggen moet. Een broer van Gerrit Henneken die zat in Hanau bij een bakker en die wist een adresje van een kerel die werkvolk nodig had. We hebben daar eerst bedden moeten timmeren voor ons zelf, strozakken moeten vullen en dan zijn we aan het werk gegaan. We moesten Leichtbauplatten maken, dat zijn platen die voor plafonds worden gebruikt. Ik ben er naderhand aan het metselen gegaan en later moest ik het blijven doen, dan hoefde ik niet meer in de fabriek.

Wel bevrijd, maar nog niet naar huis
Toen we bevrijd werden, zijn we aan het drossen gegaan, dat was om precies te zijn 28 maart 1945, ik heb altijd mijn bevrijdingsdag op 28 maart. Eerst hebben we dat natuurlijk een paar weken afgekeken, maar ja, er werd over ons niet gepraat. We kregen nog wel eten enzovoort. Toen hadden we een paar van die bokkenkarretjes, nou noemen ze het bolderwagen, maar die Duitsers hadden ze toentertijd al. Nou, in ieder geval, zo'n wagentje hadden we volgeladen met onze rommel, want we waren ook nogal aan het roven geweest en toen zijn we aan het drossen gegaan. We wilden naar huis natuurlijk, maar ja, die Amerikanen waren niet gek, we liepen ze veel te veel in de weg op die wegen. Dus die grepen ons op en brachten ons naar huizen in Frankfort. Daar hebben we een poosje gezeten, ik weet niet hoe lang, maar toen brachten ze ons naar Frankrijk.

Van dwangarbeider tot bewaker van Duitse krijgsgevangenen
Toen was het: "Jullie kunnen nog niet naar boven, want dat is nog niet vrij, maar we hebben wel werk voor jullie, eventueel, hier kunnen jullie Duitse krijgsgevangenen bewaken". We kwamen in een plaats ergens onder Reims. In dat kamp zaten er 4000. We hadden een Amerikaans pak aan. Ik ben in het Amerikaanse uniform thuisgekomen. Ze wisten hier niet wat ze zagen, een Amerikaan hadden ze nog nooit gezien. Ze wisten toentertijd ook nog niet zoveel van een luchtpostbrief af en zeker geen militaire. Toen ik de eerste brief naar huis schreef, toen dacht die postbode in Zoetermeer dat ik in Amerika zat. Die zei: "Ik geloof dat Dirk in Amerika zit". Wij denken dan als je zoveel soldaten moet bewaken dat je wel goed bewapend moet zijn. "Ja, in vijf dagen was dat beslist. We hadden een mitrailleur op een karretje staan en af en toe moest je bij de poort staan en dan had je gewoon een karabijn. Ik weet nog goed, aan de buitenkant moesten we ook wel eens oppassen, met Gerrit Henneken erbij, er waren vier hokjes en elke keer moest je rondom dat kamp lopen. Je moest, laten we zeggen 200 meter lopen en dan ging die ander weer lopen. Dat deden wij niet natuurlijk, wij liepen naar elkaar, want dan kon je even praten. Er ging een sergeantje over ons en die wilde dat niet. Dan kwam hij weer naar buiten vliegen, die tent uit en die begon: "Dutchmen walking!"

Het duurde tot eind juli, begin augustus voordat ik thuis was. Ik heb laatst nog gevraagd wanneer ik thuisgekomen ben, want toen moest ik dat opgeven voor die uitkering voor dwangarbeiders, maar bij het stadhuis konden ze mij daar geen uitsluitsel over geven. Dat deden ze niet, zeiden ze. Het moet toch bekend zijn wanneer ik gerepatrieerd ben. Toen ik weer thuis was heb ik mij gemeld waar nu de Zoetelaer is. De Binnenlandse Strijdkrachten zaten er met die blauwe overalls aan en ik kwam daar met mijn Amerikaanse uniform.

Sportvereniging DSO
Toentertijd had je nog geen junioren. Je kwam direct bij de groten als je veertien was. "Dat weet ik niet, maar ik was dertien. Ik werd ingedeeld bij het vierde elftal. Ik heb al verteld dat er grote jongens waren die voor mij dat dubbeltje betaalden, maar wie dat waren weet ik niet, zij wilden zich niet bekend maken. Ze deden het wel omdat ze mij er graag bij wilden hebben. Daarna kwam ik in het derde. Vier jaar hebben we nog in de Leidse Voetbalbond gevoetbald en op de fiets gingen we dat allemaal doen en toen we een beetje hoger waren, er waren erbij die een rijbewijs hadden, die huurden dan bij Piet van der Burg wel eens een auto. Er waren er ook een paar uit Benthuizen en die gingen op de fiets altijd naar Leiden toe, onder andere Daaf van Beveren, die zal ik nooit vergeten. Dat was een goeie peer, die was er altijd. Of het regende of niet, hij was er altijd. Daar kon je op rekenen. Je zag ze de hele week niet, alleen met het trainen. Trainen deden we één keer in de week. We hadden naast het voetbalveld de ijsbaan. Het gebeurde vaak dat die al onder water stond als wij nog voetbalden. Maar ja, dan ging je je wassen op de ijsbaan. Er was wel een wasgelegenheid, maar dan moesten we het water zelf oppompen en dan liep het uit de kraan. Bovenin hing een vat, een groot vat en dat moest je eerst volpompen. Als we naar Leiden moesten, mocht ik als kleinste altijd achteraan fietsen, dan hoefde ik niet zo tegenwind, maar we moesten ook wel eens in Nieuw-Vennep voetballen en dat waren heel wat kilometers". We maken een grote sprong: 1949-1950. Als buitenstaander meenden wij dat DSO toen wel het beste elftal had in haar geschiedenis. (Hierbij foto 24A) "Het beste elftal dat we ooit gehad hebben, dat moet je niet hardop zeggen, want dan voelen sommigen zich tekort gedaan. In het elftal dat u bedoelt zaten onder andere Aad Heemskerk, Wijnand Graas, Koos Moers, Tinus Leliveld, Ab de Hertog, mijn persoontje, en Karel Dontje, Jaap van Buitene kwam weer later toen hij uit Indië terugkwam. We werden kampioen en moesten promotiewedstrijden spelen tegen SSV Pretoria, dat was de kampioen uit Rotterdam, BECK uit Delft en Cromvliet uit Den Haag. Wij promoveerden niet en dat was jammer. Het was een leuk op elkaar ingespeelde ploeg, en dat zat hem in hoofdzaak in die Schreuder. Cor Schreuder kwam uit Delft. Hij was een gerenommeerde speler van DHC die was overgekomen naar DSO. Hij trainde ons niet alleen, maar hij voetbalde zelf ook mee".

Waarom kon Dirk geen Nederlands schaatskampioen worden?
Hoewel Dirk oorspronkelijk deed aan rondrijden of zwieren, zoals het ook wel werd genoemd, ging hij zich later toeleggen op het hardrijden en met resultaat. "Ja, ik was op 30 december 1950 tweede van Zuid-Holland geworden in Warmond. Op 4 januari 1951 zou ik in Kampen voor het kampioenschap van Nederland mogen rijden. Dan zou je met z'n tweeën van het district Zuid-Holland afgevaardigd worden. Maar het ging niet door, want het ging dooien. We zouden vervoer hebben gehad en het hotel was al besproken. Daar heb ik het altijd het kwaadst mee gehad. Dat had ik graag een keer gedaan".

Boksen
"Ik heb nog boksles gehad bij Jan Nicolaas, die was toen kampioen van Nederland, een Hagenaar. Hij kwam lesgeven in het café van Piet Opstal. Eerst waren er zo'n stuk of twintig, allemaal Zoetermeerders, maar dat werd hoe langer hoe minder, de een voelde er niet zo veel voor en een ander had zijn arm bezeerd of zo en uiteindelijk waren er maar twee over. Toen wilde hij hebben dat ik 's zondagsochtends bij hem in Den Haag kwam, maar dat heb ik niet gedaan om de eenvoudige reden, ik voetbalde nog 's zondags en dat ging niet samen.

Terugblik op het gesprek en Groot Zoetermeer
Het gesprek voerde voor een groot deel terug naar de periode die de heer Keijzer in Duitsland heeft doorgebracht. Ogenschijnlijk vertelde hij er nuchter en zakelijk over. Toch waren er herinneringen die niet zonder emoties waren. Daarover zei hij: "Vroeger had ik daar geen last van, maar bij het ouder worden wordt het steeds erger". Er kwam ook naar voren dat nog twee broers als krijgsgevangenen dwangarbeid moesten verrichten en dat is vooral voor moeder Keijzer heel moeilijk geweest, altijd de vraag of ze haar zonen weer gezond terug zou zien. Dat is gelukkig wel het geval geweest. Er is gesproken over heel wat soorten werk die door de heer Keijzer in zijn jonge jaren zijn gedaan. Het grootste deel van zijn werkzame leven heeft hij toch profijt gehad van het metselen dat hij in Duitsland heeft geleerd. "Achtendertig en een halfjaar heb ik bij de gebroeders Huurman als metselaar gewerkt en aan deze werkgever heb ik altijd een goede herinnering overgehouden". Tenslotte de bijna onvermijdelijke vraag hoe hij de groei van dorp naar stad heeft gevonden en daarover kon hij kort zijn: "Het had voor mij niet gehoeven".

Alle interviews