Stadsgeschiedenis Dorpsbestuur voor 1811
Ambachtsheren en -vrouwen, schouten, schepenen en bijvoorbeeld kroosheemraden maakten hier de dienst uit.
Zoetermeer vormt sinds 1935 één gemeente met Zegwaart maar tot dat jaar waren het twee zelfstandige gemeenten. De inrichting van het plaatselijke bestuur met de vele functionarissen was voor 1811 wezenlijk anders dan in de latere tijd. Middeleeuwse voorrechten en gewoonten bleven lang in stand en pas in de Franse Tijd, vanaf 1795, komt langzamerhand een vorm van modern bestuur op gang, die zich in de loop van de 19e eeuw zou uitkristalliseren. In het artikel Dorpsbestuur voor 1811 (hieronder) wordt geschetst hoe het zat met ambachtsheren, de benoeming van kerkmeesters en vroedvrouwen en nog veel meer.
ORGANISATIE VAN HET PLAATSELIJKE BESTUUR De ambachten Zoetermeer en Zegwaart lagen in het graafschap Holland. Het waren leengoederen van de graven en later van de Staten van Holland. De rechtspraak met betrekking tot overtredingen en het bestuur van het ambacht waren in leen gegeven aan een ambachtsheer. De rechtspraak met betrekking tot misdrijven bleef behouden aan een baljuw, hier de baljuw van Rijnland. Het baljuwschap Rijnland kwam grotendeels overeen met het gebied van het hoogheemraadschap Rijnland, waar Zoetermeer en Zegwaart waterstaatkundig onder ressorteerden. Althans, tot 1373, vanaf welk jaar Binnenweg en Bovenweg in Zegwaart gingen afwateren op Schieland en hiermee waterstaatkundig onder dat hoogheemraadschap kwam te vallen. Tot in de 19e eeuw zou deze tweedeling stof voor conflicten tussen Rijnland en Schieland opleveren. Gedurende deze tijd was Zegwaart verantwoordelijk voor het onderhoud van enkele waterstaatswerken in en bij Rotterdam, waaronder een grote sluis in de Hoogstraat.
Het bestuur van het hoogheemraadschap werd gevormd door een dijkgraaf en hoogheemraden. De dijkgraaf was meestal tevens baljuw en dus rechter en bestuurder tegelijk. De bemoeienis van de dijkgraaf/baljuw met de dorpen in Rijnland omvatte onder andere het toezicht op de openbare orde, toezicht op het waterstaatkundig beheer en rechtspraak bij zwaardere vergrijpen. De Staten van Holland vormden de overheid, die zich met alle aspekten van het plaatselijk bestuur bemoeiden. Hun invloed deed zich vooral gelden bij het opleggen en kwijtschelden van belastingen en in eerste instantie natuurlijk door de uitgifte in leen van het ambacht aan een ambachtsheer.
De ambachtsheren van Zoetermeer en Zegwaart hadden elk voor hun eigen dorp het recht van benoeming van bijna alle plaatselijke bestuurders en functionarissen. De belangrijkste persoon was de schout, die samen met twee ambachtsbewaarders het dagelijkse bestuur van een ambacht vormde. Dit drietal werd bijgestaan door een secretaris en door een bode. Dezelfde schout vormde samen met zeven schepenen de rechtbank. Ook voor het opmaken van verkoop- en hypotheekakten kon men bij schout en schepenen terecht. De schout vertegenwoordigde de overheid en kon dit soort en andere akten waarmerken met zijn zegel. In de 16e eeuw traden in plaats van schepenen ook wel buren (inwoners) op.
Samen met de ambachtsbewaarders hield de schout toezicht op de waterstaatkundige zaken in het ambacht en met de vijf kroosheemraden dreef hij halfjaarlijks een schouw van de dijken, sloten en waterwerken. Twee molenmeesters steunden hem bij het beheer van de watermolen(s) en twee brandheemraden stonden hem bij op het gebied van de brandpreventie. Op kerkelijk gebied werkten de beide schouten samen met twee kerkmeesters, een uit Zoetermeer en een uit Zegwaart, met wie zij de zorg voor het gezamenlijke kerkgebouw hadden. Ook op het gebied van de armenzorg werkten beide dorpen samen: tot 1759 werd het armbestuur gevormd door de schouten van beide dorpen en twee armmeesters. Na dat jaar had elke schout met twee armmeesters een afzonderlijk armbestuur. Vanaf 1567 waren de schouten samen met twee weesmeesters of weesmannen verantwoordelijk voor het beheer van goederen van weeskinderen. In 1643 kreeg elk dorp eigen weesmannen. Bij de jaarlijkse vaststelling van de aanslag van de inwoners voor hun bijdrage in de dorpslasten, werden de schouten en de ambachtsbewaarders geholpen door schotkervers of verkervers. De ambachtsheren benoemden ook nog enkele functionarissen ten dienste van de bevolking: de turfmeter en turftonder, die belast waren met het officieel vaststellen van de hoeveelheid uitgeveende turf en het vullen van tonnen daarmee en een dienaar van de rechtbank voorzover deze taak niet door de bode werd waargenomen.
Zoetermeer | | Zegwaart |
Schout en ambachtsbewaarders konden zelf een vroedvrouw benoemen en eventueel een gaarder (ontvanger) aanstellen voor het innen van de diverse belastingen. De gaardersbenoeming in Zoetermeer werd overigens in 1745 in ruil voor een geldlening aan de ambachtsheer overgedragen. Voorts dienden zij toestemming te geven voor het uitoefenen van bepaalde beroepen, vooral die waarbij belastbare goederen werden verhandeld, zoals koffie, thee of drank. De functionarissen met bestuurlijke of rechtsprekende bevoegdheid werden telkens benoemd voor een jaar. De schout en de secretaris bleven meestal voor langere tijd aan. In de 18e eeuw was de neiging tot voortdurende herbenoeming al zo toegenomen, dat sommige personen wel 10 tot 20 jaar dezelfde funktie uitoefenden. Dit zal ook te maken hebben gehad met een gebrek aan geschikte mensen, waardoor vaak verschillende funkties in een persoon verenigd waren. In een bijlage is een lijst van schouten en secretarissen opgenomen.
Zoetermeer | | Zegwaart |
De organisatie zoals hierboven geschetst, functioneerde feitelijk van de middeleeuwen tot aan de Franse tijd. In 1795 vond de Bataafse revolutie plaats en werden de rechten van de plaatselijke ambachtsheren vervallen verklaard. Zowel in Zoetermeer als in Zegwaart koos de bevolking op 5 maart 1795 een voorlopige municipaliteit (gemeenteraad), bestaande uit een voorzitter en zeven leden en een voorlopig college van justitie, bestaande uit een schout en zeven schepenen. Op 4 mei (Zegwaart 2 mei) volgde de definitieve keuze voor een even grote municipaliteit, alsmede een schout en vijf schepenen. In 1796 en 1797 werden beide colleges gedeeltelijk herkozen of opnieuw gekozen door de burgerij. De voorzitter en een lid van het gemeentebestuur vervulden de oude functie van ambachtsbewaarder. Na de invoering van de Staatsregeling van 1798 werd in beide dorpen een gemeentebestuur benoemd, bestaande uit een voorzitter en zes leden, waarvan er drie tevens schepen waren. In Zegwaart had dit bestuur in 1800 nog maar vijf leden. De drie schepenen vormden samen met de nog steeds bestaande schout het college van schout en schepenen. In november 1803 benoemde het Departementaal bestuur van Holland In Zoetermeer een nieuw gemeentebestuur van zeven leden, waarvan er drie ambachtsbewaarder waren, onder voorzitterschap van de schout. In Zegwaart waren dat vijf leden, waaronder twee ambachtsbewaarders. Schout en schepenen - weer los van het gemeentebestuur - bleven dezelfde, totdat in april 1804 schepenbanken van schout en zeven schepenen werd geïnstalleerd. Op 28 februari 1811 werden de schepenbanken ontbonden, waarmee een einde kwam aan de rechtspraak op lokaal niveau. De schout en ambachtsbewaarders, of diegenen die deze funktie waarnamen, waren gedurende deze tijd verantwoordelijk voor waterstaatszaken. De ambachtsbewaarders zaten nog steeds in het gemeentebestuur. Pas vanaf 29 november 1811, toen ingevolge de Franse wet hier municipalités werden benoemd waarvan zij geen deel uitmaakten, vormden zij samen met de schout een zelfstandig college, dat zich alleen nog met de waterstaat bezig hield. Vanaf toen waren ook waterstaat en gemeentebestuur definitief gescheiden. Wel was de schout tevens maire (in Zegwaart adjunct-maire) en daarmee hoofd van de municipalité. Op 20 november 1813 nam het Driemanschap in naam van de Prins van Oranje het bestuur van het vaderland op zich, waarmee de Franse tijd eindigde.
Ronald Grootveld, 1995