Stadsgeschiedenis Zandwinning

De Zoetermeerse Plas in het recreatiegebied Noord Aa is ontstaan door jarenlange zandwinning ten behoeve van de bouwactiviteiten in de stad.

Zandwinning in Zoetermeer

Nog voor de eerste paal voor de groeikern Zoetermeer de bodem in werd geslagen, rapporteerde directeur van gemeentewerken W. van Heemskerk op 26 februari 1965 aan het college van burgemeester en wethouders dat er naar zijn mening miljoenen m3 zand nodig zouden zijn voor het bouwrijp maken van de Zoetermeerse poldergrond. Zand werd toen aangevoerd per as à fl. 6,50 per m3. Hij had met Provinciale Waterstaat overlegd en zij hadden aangegeven dat er een gebied in Zoetermeer en Zoeterwoude geschikt zou zijn voor eigen zandwinning. Spoed was geboden “temeer daar door onvoorziene omstandigheden reeds uitlatingen zijn gedaan over de gedachte plaats van deze zandwinning in het struktuurplan”. Oftewel: de grondeigenaren zouden wel eens kunnen gaan speculeren! Hij becijferde dat 21 ha grond voldoende zou zijn om 2,7 miljoen m3 zand te winnen tegen een kostprijs van fl. 3,- per m3. De bedoeling was het zand op te spuiten en in zanddepots ter plekke op te slaan. Inclusief vervoer binnen Zoetermeer zou de prijs dan op ca. fl. 4,- per m3 uitkomen, aanzienlijk goedkoper dan aanvoer van elders. Het oog was gevallen op het noordelijke deel van de Zoetermeerse of Nieuw Drooggemaakte polder (Nieuwe Polder), langs de Broekweg. Van Heemskerk stelde voor om 37,8 ha grond van zeven eigenaren aan te kopen en het plan verder uit te werken. Hij had zijn zaken goed voorbereid: het college ging een week later al akkoord met het plan.

Zoals gebruikelijk in die tijd schakelde de gemeente de Nederlandse Heidemaatschappij in voor de begeleiding van dit omvangrijke grondwerk met grote landschappelijke gevolgen. De Heidemij. liet zich op haar beurt weer informeren door de afdeling Geologische Dienst van de Geologische Stichting (een wat verwarrende naam), die op 13-9-1965 in haar rapport nummer 514 verslag uitbracht over de mogelijkheden van zandwinning in Zoetermeer. Bestaande en onlangs uitgevoerde boringen in de Nieuwe Polder en de naastgelegen Geer- en Kleine Blankaardpolder in Zoeterwoude wezen uit dat de ooit afgezette Holocene laag ongeschikt was voor zandwinning maar dat de Pleistocene laag tot 38 m onder maaiveld veel en geschikt zand bevatte.

Met de groei van de gemeente was ook een recreatiegebied voorzien, waar de plas die zou ontstaan door de zandwinning, een onderdeel van zou kunnen uitmaken. In 1968 blijkt de Heidemij. een ontwerp voor het gebied te hebben gemaakt, waarin de plas een omvang van 37 ha kreeg. Eerst moest echter zand worden gewonnen op een diepte tussen 12,5 en 34 m onder NAP (8 meter onder het maaiveld). Om het evenwicht in het diepe grondwater niet te verstoren werd aanbevolen het peil van de plas te handhaven op  -4 m. NAP (ongeveer het oude maaiveld) en moest het gebied rondom met de eerste uitkomende grond tot -3 m. NAP worden opgehoogd. Theoretisch voorzag de Heidemij. een opbrengst van 3,2 miljoen m3 zand te winnen. De begroting voor het project bedroeg fl. 13,4 miljoen.

Op 19 juni 1968 besloot het college van burgemeester en wethouders tot het informeel informeren van de gemeenteraad over de zandzuigzaken omdat dit “een nogal technische aangelegenheid” was. Vervolgens startte het formele traject en op 8 oktober 1969 gaven Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een zogenaamde ontgrondingsvergunning af. Al op 7 januari 1970 werd een contract gesloten met aannemer NB Broekhoven waarbij de gemeente zich verplichtte minimaal 4 miljoen m3 (en maximaal 6 miljoen m3) zand af te nemen, waarbij aan de aannemer de ongestoorde zandwinning tot 1-1-1982 werd gegarandeerd. Het winbare zand lag onder een 8 à 9 meter dikke kleilaag. De plas zou dus diep worden want het zand moest van daaronder komen: een grootste dikte van de zandlaag van 22 meter werd genoemd. Het contract gold overigens ook voor een gebied in het westen van de Driemanspolder (tegen Leidschendam aan) maar daar is uiteindelijk nooit zand gewonnen.

In februari 1970 startte Broekhoven de zandwinning en een jaar later was de plas al 18 meter diep en omvatte 18 ha. In 1972 was al sprake van een verdubbeling in oppervlakte en diepte en weer een jaar later was al 2,4 miljoen m3 zand in depot gebracht en deels verwerkt. Jarenlang zouden de zandzuigers / spuiters een vertrouwd gezicht zijn in het gebied. Rondom de steeds uitdijende plas ontstonden enorme zandvlakten waar het gewonnen zand kon rusten en drogen voordat het in de Zoetermeerse bouwputten zou worden verwerkt. In 1973 werd de financiële haalbaarheid van het project nog eens bevestigd en herhaald dat de gemeente dit werk in eigen beheer zou blijven doen. Gedeputeerde Staten hadden in mei 1971 het gebied waarbinnen zand mocht worden gewonnen wel begrensd tot het noordelijke deel van de Nieuwe Polder en eigenlijk dan alleen de grond ten oosten van de Broekweg. In 1973 bleek het toch noodzakelijk het gebied uit te breiden. Uiteindelijk vergunden Gedeputeerde Staten in mei 1975 verdere afgraving van de polder, ook ten westen van de Broekweg, inclusief het laten verdwijnen van een deel van de Broekweg over een lengte van 400 meter. De oude polderdijken moesten echter worden gehandhaafd en van het ontgronden van de Geer- en Kleine Blankaardpolder in Zoeterwoude was geen sprake meer.

Aan de noordzijde van de sindsdien Zoetermeerse Plas genoemde zandwinplas kwam een strand en rondom werden fietspaden en nieuwe natuur aangelegd in het zogenaamde Recreatiegebied Noord Aa, genoemd naar het natuurlijke plasje ten noorden van het strand in de gemeente Zoeterwoude. Begin jaren (19)80 werd de plas aangesloten op het polderwater in de wijk De Leyens en ontstonden jachthaventjes en ander watervertier in de Kadenbuurt. Toen Zoetermeer toch verder zou gaan uitbreiden met een vijfde wijk, in het structuurplan 1965 niet voorzien, keek men weer begerig naar de Zoeterwoudse polder. Dat feestje ging echter niet door en Zoetermeer ging verder zand winnen in eigen grond, in de Palensteinse polder ten oosten van de Zoetermeerse Plas. In 1985 startte daar het zuigwerk en ontstonden achtereenvolgens de Noordhovenseplas en de Benthuizerplas (1989). Deze waren veel minder diep dan hun voorganger en vormden bovendien een fraaie begrenzing van de nieuwe woonwijken en vormden een natuurlijke buffer tussen groeistad Zoetermeer en het landelijke dorp Benthuizen.
Ronald Grootveld

Bronnen:

Archief Gemeentebestuur Zoetermeer 1962-1975 nr. 1413 (Zandwinning)

Mededelingen in “Zoetermeer Stad”, uitgave van de gemeente Zoetermeer 1970-1989