Stadsgeschiedenis 9. De laatste maanden van de oorlog

Gedigitaliseerde versie van de publicatie Over de oorlog gesproken (1990)

(Uit: Over de oorlog gesproken, uitgave 1990)


Een goed vaderlander

Het ambtenarenapparaat was goed. Ik zou niet weten of er een ambtenaar NSB'er was. Ze werkten gewoon door en een ambtenaar heeft er zelfs aan meegewerkt dat het bevolkingsregister gestolen werd.

Hetzelfde gold voor de politie. Je had natuurlijk nog maar een paar gemeentepolities. Verder had je Rijksveldwachters, die toen allemaal ineens marechaussee genoemd werden door de moffen. In Zoetermeer hebben ze toen een hele grote afdeling opgericht omdat er zo'n groot garnizoen Duitsers zat. Die politie was nagenoeg allemaal goed, tot op 't eind van de oorlog toe. (J. van Doornen)

 ... Het aantal onderduikers werd zo klein mogelijk gehouden door de verstrekking van vervalste papieren of vrijstellingspapieren. Hier mag zeker de hulp die het verzet kreeg van het Zoetermeerse arbeidsbureau gememoreerd worden. Enkelen der belangrijke ambtenaren van het Arbeidsbureau legden een betrouwbare en vaderlandslievende houding aan de dag terwijl een medewerkster van het Arbeidsbureau tot de directe omgeving van het verzet gerekend mocht worden. De steun van het arbeidsbureau kon niet worden gemist. Daarbij moesten de ambtenaren van het Arbeidsbureau zeer voorzichtig te werk gaan omdat, indien de bezetter zou twijfelen of zij hun opdracht wel voldoende stipt uitvoerden, zij direct van hun post zouden zijn verwijderd. Menige zogenaamde Z-kaart, (vrijstellingskaart) kwam via het Arbeidsbureau beschikbaar. Er was overigens een onderduiker in de verzetsgroep, die de handtekening van elke Duitse autoriteit wist na te bootsen. Wij stelden hem wel eens op de proef als we op een origineel Duits stuk een handtekening aantroffen van een voor ons onbekende grootheid. Onze man zette hem echter feilloos op papier. (W. Olivier)

 ... Er werden hoe langer hoe meer jongens en mannen opgeroepen om naar Duitsland gevoerd te worden om daar te werken. Eerst waren het jongens boven de 18 jaar maar later ook boven de 16 jaar. Johan werd in september 1944 ook 16 en voor hem werd het dus gevaarlijk om zich vrij rond te bewegen. Toen hebben ze - wat meer gedaan werd door de "goede" ambtenaren op het gemeentehuis - Johan een jaar jonger gemaakt. Wij kregen een tweede trouwboekje (Johan kon er tussenin). Er was niet anders dan een Rooms boekje. Dit boekje heb ik nog altijd bewaard en ik vertel wel eens dat ik twee keer met dezelfde vrouw getrouwd ben! Aangezien dergelijke dingen nogal veel werden uitgehaald door de ondergrondse, ontstond het gevaar dat de vijand, als die erachter kwam, het bevolkingsregister zou kunnen gaan raadplegen. Daarom is op een nacht het hele bevolkingsregister uit het gemeentehuis gestolen en verstopt in het kantoor van de marechaussee. Dat was een kantoor van Brinkers, het oude gemeentehuis van Zegwaart. Later sliep vlak daarboven de NSB-wachtmeester!

 Op een avond werd er na bezette tijd [sperrtijd] nog heel laat gebeld. Op de stoep stond mevrouw Vernede met de vraag of ze bij ons kon slapen. Er hadden aan het huis van de burgemeester moffen aangebeld en langdurig geprobeerd gehoor te krijgen. De Vernedes hadden zich doodstil gehouden en toen waren de moffen afgedropen. Daarna is mevrouw naar ons gekomen. Ze had zelfs slaaplakens meegebracht. Een poos daarna kwam politie Steenhuijsen zeggen dat de burgemeester veilig bij hem was aangekomen. Deze was door het land achter zijn huis over de Delftsewallen naar Steenhuijsen gelopen. Deze woonde op de hoek bij de Hervormde kerk, tegenover winkelier Van Dorp.

 Burgemeester Vernède was een goed vaderlander maar had het evenals alle overheidsdienaren moeilijk met wat je wel en wat je niet moest doen als er orders kwamen van de bezettende macht. Hij wist van het ondergrondse werk en pleegde overleg. Eind 1944 kwam er een order, die hij meende niet te kunnen uitvoeren. Hij had de brief niet opengescheurd maar voorzichtig langs de flaps opengemaakt. De order behelsde dat er mensen moesten worden gevorderd om langs de grote weg schuilputten te laten graven en overdekte schuilhutten voor auto's te laten maken. Na overleg met de illegaliteit stelde hij vast dat hij nu echt niet langer kon meewerken maar moest onderduiken. Hij liet mij bij zich komen en vertelde mij zijn besluit. Aangezien voor dergelijke zaken meestal ook de LBD moest worden ingeschakeld, besloten we dat ik dan zou aftreden als hoofd daarvan. Ik liet me wel aanstellen als hoofd van de Reddings- en Ttransportploegen, dus als hulp voor de burgers. Bovendien wilde ik niet gaan werken voor een NSB-burgemeester die natuurlijk gauw zou komen. Na het vertrek van de burgemeester werd ik al snel ontboden op het gemeentehuis, waar de wethouders Van Well en Scheer zaten met de brief die Vernède weer netjes had dichtgeplakt en op zijn schrijftafel had achtergelaten. Deze brief was door de wethouders opengemaakt en ze vertelden mij wat de Duitse opdracht was. Ze wilden mij mede voor de uitvoering inschakelen. Ik hield mij van de domme en kon ze mededelen dat ik geen hoofd van de LBD meer was!

 Nadat burgemeester Vernède was ondergedoken, werd hier net als in andere gemeenten een NSB-burgemeester aangesteld. Gezegd moet worden, dat van verraad van dorpsgenoten door deze functionaris nimmer iets is gebleken. Het gebrek aan brandstof probeerde hij op te lossen door de knotwilgen -die in grote getale in de weiden langs de sloten stonden- te distribueren. Voor een rijksdaalder werd men eigenaar van een knotwilg, die men zelf moest rooien. Dit betekende wel het einde van het bomentijdperk in de polders. (J. van Doornen)

 Noodhospitaal  II

Veel etenhalers uit de steden maakten bij hun doorreis door Zoetermeer gebruik van het fietspad langs de rijksweg. De route langs de Voorweg was echter veel veiliger, omdat de geallieerde vliegtuigen steeds vaker beschietingen uitvoerden op de rijksweg. Vanaf de bevrijding van het zuiden in september 1944 opereerden de vliegers vanuit Noord-Brabant. Een spoorbrug over de Rotte bij Bleiswijk vormde geregeld het doelwit. Op een onzalige dag waren op het stationsemplacement van Zoetermeer enkele personenrijtuigen achtergebleven. Deze werden constant beschoten. Verder werd alles wat maar reed in die omgeving telkens onder vuur genomen. In de tuinen en op de daken van de huizen in de buurt regende het soms lege patroonhulzen uit de mitrailleurs. Het viaduct over de Stationsstraat werd ook enkele malen getroffen. Dit gebeurde om het vervoer van V-2's over de rijksweg te verhinderen. Zo vielen telkens slachtoffers, voornamelijk onder de mensen die op voedseltocht waren. De Reddings- en Transportdienst van de LBD moest meermalen uitrukken om de slachtoffers te halen. Helaas moesten ook doden worden geborgen. Omdat vervoer naar ziekenhuizen in de buurt over het algemeen niet mogelijk was, besloot de gemeente in maart '45 een noodhospitaal in te richten in de leegstaande burgemeesterswoning aan de Stationsstraat. Voor de inrichting werd gebruik gemaakt van het materiaal, dat de LBD reeds in de meidagen van 1940 had verzameld en laten vervaardigen voor het toen noodzakelijke noodhospitaal. Aanvankelijk was nog electrisch licht beschikbaar en accu's leverden stroom  voor de noodverlichting. Onder soms zeer moeilijke omstandigheden werden kleine operaties uitgevoerd.

 Mijn vrouw en kinderen bivakkeerden de laatste tijd vaak in het kantoor van Zelandia aan de Dorpsstraat want overdag waren er altijd beschietingen door de geallieerde vliegtuigen op het station. Er was een personentrein op dood spoor gezet en die werd elke dag beschoten. Een keer stond er een goederentrein stil voor de overweg. De vliegtuigen kwamen over het dorp en schoten laagvliegend boven de Stationsstraat, onder het viaduct door op die trein. Een keer kwamen de lege mitrailleurpatronen zelfs bij ons in de tuin neer.

 Terwijl ik eens in het noodhospitaal was werd er een man binnengebracht die een granaatscherf in zijn rug tegen zijn schouderblad had gekregen. Vervoer naar elders was niet mogelijk door de beschietingen der wegen en daarom besloot dokter Steur deze man te opereren. Het licht viel echter uit en daarom stonden een paar noodverpleegsters omheen, waaronder Co van Straalen, met elk een kaars op een blaker in de hand. Het was natuurlijk geen leuk gezicht om het mes in iemands rug te zien zetten. Co ging dan ook het vaantje strijken en ik kon haar nog net opvangen en voorkomen dat de brandende kaars op de grond viel. Het noodhospitaal heeft zijn nut volledig bewezen en is tot kort na de bevrijding in gebruik gebleven. (J. van Doornen)

 Men dacht stellig dat hij dood was

Op vrijdagavond 4 mei 1945 werd het bericht bekend van de overgave van Duitsland. Mijn zoons hadden dat bericht ontvangen met hun kristalontvangertje. Waar ze dat vandaan hadden weet ik niet. Wel dat ze daarvoor een lange draad nodig hadden die naar een boom in de tuin van de buren liep. Iedere keer moest hij ingehaald worden als het gerucht ging dat er "fietsendieven" gesignaleerd waren. Dat waren een stelletje SS-ers die in Benthuizen zaten. Van de gewone Wehrmacht, die in grote getale in het dorp gelegerd was, hadden we weinig last. Hier en daar werden reeds vlaggen uitgestoken maar de Duitsers maakten daar gauw een eind aan want bij hen was nog geen bericht van capitulatie doorgekomen. Die vrijdagnacht heb ik van de spanning niet kunnen slapen. En maar wachten op bericht uit Delft. We waren als BS namelijk ingedeeld bij het district Delft. Kort nadat het bericht van het sneuvelen van Kentgens en Van Rij in het jachthuis in Zevenhuizen was doorgekomen, moest in het commando worden voorzien. De districtscommandant is daarvoor uit Delft gekomen en had bij mij thuis een gesprek met commandant Nieuwenhuizen (eigenlijk: prof. Heertjes) en Stegenga. De laatste werd aangewezen als vervanger van Kentgens en Piet van Driel als waarnemer voor Van Rij.

 Na het bericht over het sneuvelen van Kentgens zijn we, met vele anderen, naar mevrouw Kentgens gegaan om haar te condoleren. Later bleek dat Kentgens zwaar gewond was afgevoerd met een schot in zijn oor. Men dacht stellig dat hij dood was. Pas later kwam er bericht dat hij nog leefde. Toen is dominee Versluys op de fiets gestapt en naar Rotterdam gegaan. Hij bevestigde dat de patiënt nog in leven was. Kentgens, zelf katholiek, kon later niet zonder ontroering vertellen dat het hem zo geweldig getroffen en goed gedaan had dat de gereformeerde predikant hem was komen opzoeken. Enkele dagen na de bevrijding kon Kentgens worden opgehaald uit het hospitaal. Toen de auto in de Dorpsstraat in Zoetermeer kwam, was de benzine op. De jongens hebben de auto toen onder luid gejuich voortgeduwd naar zijn huis. (J. van Doornen)

 De vijfde mei 1945

Op de ochtend van de vijfde mei ben ik al vroeg de deur uitgegaan om Stegenga op te zoeken. We waren beiden de laatste dagen weer thuis gebleven, er vanuit gaande dat de NSB-hoofdwachtmeester ons wel niet meer zoeken zou, zo vlak voor het einde. Toen ik bij Stegenga zat bracht mijn vrouw via een koerierster uit Delft een brief met het bevel om boven water, of beter: boven de grond te komen. Direct gingen de bevelen uit en binnen de kortste keren werd het strijdend gedeelte, de SG, verzameld in de openbare school aan de Dorpsstraat, die op dat moment niet in gebruik was bij de moffen. Eindelijk konden de jongens in blauwe overall, met de armband NBS, in actie komen! Ik ben daar ook heen gegaan, gewoon in burger maar natuurlijk wel met de armband om. De jongens werden gelegerd op stro en bij het hek werd een wacht geplaatst met een stengun. Bij de school was een klein houten gebouwtje met een keuken en een groot fornuis, waar ik doende was om het een en ander te regelen als kwartiermeester. Ik was daar misschien een kwartier weg, om bij Van Fraassen aan de overkant over het eten te praten, toen een groep moffen onze troep kwam overvallen. Dit was een gemotoriseerde groep Duitsers die een paar dagen tevoren in Zoetermeer was aangekomen. Ze hadden natuurlijk de bedrijvigheid van de BS gezien en waren bang voor vijandelijkheden. Ze stormden, terwijl zij in de lucht schoten, het schoolplein op. Piet van Driel heeft uitdrukkelijk geroepen dat iedereen moest blijven waar hij was (ondercommandanten hebben tegenstrijdige bevelen gegeven) maar begrijpelijk voor een stel dat voor het eerst verzameld was, vluchtten sommigen achteruit de school, over de sloot heen het land in. De moffen deden de blijvers niets maar op de vluchtenden werd blijkbaar gericht geschoten. Dit kostte aan Jan Hoorn en Cornelis van Eerden het leven. Een andere jongen werd zwaar gewond aan zijn arm. Weer een ander BS'er werd de hak van zijn schoen geschoten, waarop hij met de armen omhoog is gegaan en gevangen genomen werd. De groep SG'ers heeft de nacht van zaterdag op zondag gevangen gezeten in de school.

 Ik was dus net de dans ontsprongen. Toen ik hoorde van de overval en dat er gewonden waren, ben ik direct met een paar mensen van de LBD, met de brancard voorzien van een wit laken aan een stok, naar het land gegaan om de jongens op te halen. Daarbij kwam de band van de LBD, die ik nog in mijn jaszak had, weer goed van pas. Ik zie nog steeds die Duitse soldaat met zijn geweer in de aanslag verwonderd staan kijken naar onze Rode-Kruisdienst. De twee gesneuvelden hebben enkele dagen na de bevrijding een eervolle begrafenis gehad vanuit de Hervormde kerk en liggen daarvoor begraven.

 De SG'ers werden dus in de school vastgehouden. Er mocht wel eten worden gebracht. Waarnemend commandant Piet van Driel heeft met de overvallers onderhandeld en is in blauwe overall met armband naar de Ortscommandant gegaan. Hij heeft hem aan het verstand gebracht wat voor soort mensen we waren. Intussen was het blijkbaar ook wel tot de moffen doorgedrongen dat de oorlog voor hen was afgelopen en de bezetting werd opgeheven. Ze zijn daarna, in strijd met de geallieerde instructies, snel uit Zoetermeer vertrokken. Snel daarna gingen de arrestatieploegen, met medewerking van de marechaussee, aan de gang om NSB'ers en collaborateurs op te halen. De lijst van te arresteren personen was reeds lang van te voren gemaakt en het werk werd nog vergemakkelijkt doordat men bij een NSB'er in de Molenstraat onder de vloer de ledenadministratie vond.

 Op die zondag na 5 mei zijn Stegenga en ik naar de post van de marechaussee in het voormalige raadhuis van Zegwaart gegaan. De hoofdwachtmeester zat beneden in het grote kantoor. Stegenga ging naar voren, natuurlijk weer in het uniform dat hij in onderduiktijd niet gedragen had, en maakte zich bekend. Hij vertelde hem dat zijn rijk nu uit was. De hoofdwachtmeester gespte vervolgens zijn pistool af en legde dit op tafel. Daarop kwam ik naar voren, zei mijn naam en sprak er mijn blijdschap over uit dat hij mij nooit gevonden had. Daarop vertelden wij hem dat hij ervan verdacht werd in zijn slaapkamer boven ongeoorloofde spullen verborgen te hebben. Hij keek natuurlijk zeer verbaasd! Wat hij niet wist was dat zijn slaapplaats boven het archief lag, waar tussen plafond en vloer vele illegale dingen verstopt waren, waaronder het bevolkingsregister van Zoetermeer! We namen een paar jongens van het SG mee naar boven, schoven het ledikant weg, trokken het zeil open en daar werd een luik zichtbaar. Hieronder bevonden zich de spullen. Het gezicht van die man zal ik nooit vergeten, al word ik 100 jaar!

 De gevangen genomen NSB'ers enz. werden eerst ondergebracht op stro in de katholieke jongenschool naast het café van Van Well in de Dorpsstraat. Later, nadat een gedeelte was afgevoerd naar Leiden, gingen zij naar de christelijke school. Die was op de dag van de bevrijding nog in gebruik bij de Duitsers. Dit was een heel bijzondere groep, namelijk Russen in Duitse uniformen. Zij behoorden tot wat we in het leger de etappegroepen noemen: voornamelijk fietsenmakers en schoenmakers. Meermalen zag men in die tijd grote vrachtwagens volgeladen met fietsen op het schoolplein staan. Deze soldaten waren Russen die gevangen waren genomen bij de opmars van de Duitsers in Rusland.  Natuurlijk niet als strijdkrachten maar als werktroepen, stonden ze hier onder bevel van een paar Duitse korporaals, onderofficieren en een majoor, die zwaar gewond geweest was. Waar de drank vandaan kwam weet ik niet maar toen het bericht van de Duitse capitulatie was doorgedrongen, hebben die kerels het op een zuipen gezet! Ze waren zo vreselijk luidruchtig en zo opstandig dat de Duitse commandant 's nachts op zijn sokken naar de wacht van de BS is komen vluchten!

Als het ooit op vechten met de moffen was aangekomen zouden wij, als ze wapens hadden gehad, goede medestrijders aan deze Russen hebben gehad. (J. van Doornen)

 De cake smaakte heerlijk

De BS had direct heel Zoetermeer afgezet om vluchten van NSB'ers en heulers met de vijand te voorkomen. Wie er uit wilde moest een pasje hebben. Op ons bureau zat de heer Schans. Hoeveel pasjes hij heeft uitgedeeld weet ik niet - het waren er wel veel. Ook de Duitsers hadden zo'n pasje nodig. Zij moesten vanuit Leiden gefourageerd worden, want wij hadden geen eten voor ze. We waren blij als we zelf wat te eten kregen.

 Met de arrestatie van de NSB'ers heb ik me niet hoeven te bemoeien. Ik ben drie weken in actieve dienst gebleven en ben toen weer naar de zaak [Brinkers] gegaan om mee te helpen met de opbouw. Tijdens de oorlog hadden we daar onder de stookplaats van de centrale verwarming f. 70.000,- begraven aan guldens en rijksdaalders. Die hebben we weer boven water gehaald. Het papiergeld hadden we gedeponeerd bij De Nederlandsche Bank in Den Haag.

 Op zaterdag 5 mei was ik bij de BS op het schoolplein, toen er een mijnheer kwam die naar mij gevraagd had in Zoetermeer. Dat bleek een afgevaardigde te zijn van de Vertrouwensmannen van de regering, een voor mij uit de BVL bekende dokter uit Scheveningen. Hij vroeg mij of ik wist waar de burgemeester was en hij wist ook dat deze betrouwbaar was gebleven. Ik moest ervoor zorgen dat de burgemeester direct weer terugkwam. Het was mij bekend dat die toen in Leidschendam vertoefde en ik wist het adres. Ik heb direct een ordonnans gestuurd en Vernède kwam spoedig opdagen. De heren Van Well en Scheer werden ontslagen en kort daarop werden Kentgens en ik tot waarnemend wethouder benoemd. Ik ben aangebleven als wethouder tot de verkiezing van de noodgemeenteraad in 1946.

 De donderdag van de week na de bevrijding kwamen eindelijk de Canadezen in Zoetermeer. Wij stelden ons als BS direct ter beschikking en ik nam contact op met de luitenant-kwartiermeester van die troepen. Zij werden ondergebracht in de roomboterfabriek maar vertrokken weer na een paar dagen. De luitenant was gelukkig een Frans sprekende Canadees. Mijn Engels is namelijk altijd miniem geweest. Hij bood ons een glaasje aan, dat met leukoplast aan elkaar zat. De inhoud bestond uit pure rum! We stonden te tollen op onze benen maar de cake die ze zelf bakten smaakte heerlijk! (J. van Doornen)

Lees meer over Oorlogsslachtoffers.