Stadsgeschiedenis 8. Schaarste

Gedigitaliseerde versie van de publicatie Over de oorlog gesproken (1990)

(Uit: Over de oorlog gesproken, uitgave 1990)


Overal haalden we hout vandaan

[Benzine was moeilijk te krijgen. Om toch te kunnen rijden worden de auto`s uitgerust met gasgeneratoren, die gestookt worden met hout, antraciet, turf of turfcokes. In 1944 was drie kwart van de personenauto`s voorzien van een dergelijk apparaat].

 Aan het eind van de oorlog was er geen elektriciteit meer. We hadden een noodkacheltje, gemaakt door Van 't Hof bij Zelandia. Daaraan zat voor de pijp een plat gedeelte waarop we dikwijls suikerbieten hebben zitten drogen. Bepaald lekker was dat niet. Overal haalden we hout vandaan. Ik herinner me dat de jongens een keer met het wagentje dat we vroeger meenamen met vakantie naar Katwijk, naar Kalisvaart zijn gegaan en daar in het land wat hout mochten zoeken. Ze kwamen met een triomfantelijk gezicht terug met het wagentje vol stookspullen. Zoiets vergeet je niet. Toen de Russen het huis van de stationschef aan het slopen waren, hebben Johan en Gerrit daar een deur vandaan weten te halen, die ze drijvende door het slootje achter ons huis wisten thuis te brengen. Als noodverlichting hadden we kaarsen maar ook een klein lichtpitje op een accu, die bij mij aan de zaak geladen werd op een windmolentje. Onder de vloer hadden we aardappels en zakjes antraciet, die de zaak kon krijgen voor een auto die nog liep op antracietgas. (J. van Doornen)

 ... Voor verlichting moesten we drijvertjes maken. We hadden van die kurken, die sneden we door in twee of drie stukken, afhankelijk van de grootte. Scheermesje er op, katoentje er door en dat werd dan gebruikt om licht te maken. We verkochten de drijvertjes. De meeste mensen hadden toen nog geen elektriciteit. Licht maken moest met kaarsen en zo. Ik was nogal groot met de kaarsenfabriek in Gouda. Daar ging ik heen en dan kreeg ik handel van kaarsen. Die kon ik weer normaal verkopen. (J. en W. van der Tas)

 Mondjesmaat

Je moest ontzettend zuinig zijn met alles en je rommelde wel eens wat. Dat was dan op speciaal verzoek van het verzet, dat dan iets extra's wilde hebben met Sinterklaas of met de Kerst. Ik weet wel dat mijn broer, die was bakker, toen boterletters voor het verzet gebakken heeft. Met spijs van witte bonen, wat amandelen en suiker. Dat was natuurlijk een delicatesse in die tijd. (J. van der Tas)

 ... Het eten tijdens de oorlog was allemaal een beetje mondjesmaat. Maar bij ons waren er nog altijd aardappels, wat groente en nagemaakte jus. We hadden het heel behoorlijk. Onze eigen bodedienst op Delft en Rotterdam vervoerde goederen in ruil voor natura. Je bedong voor jezelf of voor het paard een zak haver. Mijn jongste broer maakte nogal veel reizen naar Friesland en die bracht wel het een en ander mee: kaas, boter en vlees. Mijn zus was kraamverzorgster. Zij bedong bij boerenfamilies eveneens betaling in natura. Wat dat betreft sneed het mes bij ons aan drie kanten en hadden we het heel redelijk. (J. van der Spek)

 ... Enkele ingezetenen hebben het loffelijke initiatief genomen tot het halen van voedsel uit de noordelijke provincies. Ook het verzet begon in 1944 dergelijke tochten te organiseren. Naar schatting is er wel 100.000 kg. aan eten uit Groningen en Friesland naar het westen vervoerd. Voor het grootste deel werd dit gebruikt om de door de bezettende macht verstrekte bonnen te honoreren. De meelbedrijven in ons dorp namen de voorraden in bewaring, zodat wij geleidelijk konden distribueren. Het bestrijden van de zwarte handel, ook via de illegale pers, haalde weinig uit. Dit bracht het verzet er toe over te gaan tot het in beslag nemen van voorraden die duidelijk de bestemming hadden tegen fantasieprijzen te worden verkocht. Zo werd er beslag gelegd op 8 koeien, 6 paarden en 4 schapen. Het vlees werd beschikbaar gesteld aan enkele ziekenhuizen in de grote steden. Het resultaat was weliswaar een druppel op de gloeiende plaat, maar dit optreden zal toch remmend hebben gewerkt op de duistere praktijken van de zwarthandelaars. Dit onderdeel van het verzetswerk kostte enorm veel tijd. Het slachten gebeurde vaak in achteraf schuurtjes.

 Er was nog een andere voedselbron. Vele landbouwers stelden na het dorsen van het graan een deel ervan ter beschikking van het verzet. Hiervoor werd dan de gewone prijs betaald. De op deze wijze verkregen hoeveelheden waren de moeite waard. Hoe lang we met de beperkte illegale voorraden rond moesten zien te komen was niet te taxeren. Gelukkig viel er reeds voor de bevrijding voedsel uit de lucht. Precies op tijd want eind maart was de voorraad tot een paar honderd kilo geslonken. Het door de geallieerden afgeworpen voedsel werd gedeeltelijk ook door de verzetsmensen gedistribueerd. Toen de Duitsers gecapituleerd hadden werden alle beschikbare auto's ingeschakeld om voedsel op te halen. Dit betrof ook het Zweedse brood en de Amerikaanse noodrantsoenen, die bestonden onder meer uit grote blikken koekjes van 2 kg. Als iemand aan de koekjes begon behoefde je hem geen smakelijk eten toe te wensen, want ze waren volkomen smaak- en reukloos. (W. Olivier)

 … Als een noodslachting moest worden verricht -er brak nog wel eens een koe per ongeluk expres een poot- leverde dat voor de burgers meermalen een extra kluifje op in de erwtensoep. Andere inwoners reden in die tijd eens per week in een door een houtgasgenerator aangedreven auto naar Overijssel en Friesland. Telkens speelden zij het klaar om met aardappels, kaas, boter, vlees en andere in het westen ongekende heerlijkheden terug te komen. (J. van Doornen)

 ... Wij hadden geen honger maar misten door het eenzijdige voedselpakket toch wel de nodige vitaminen. (...) Iedere inwoner had recht op een stukje land wat recht gaf op aardappelen al naar gelang de grootte van het gezin. (...) Er was een groot gebrek aan brandstof(...) Weer hadden we het geluk in een dorp te wonen, want ieder gezin kreeg in 1944 een knotwilg toegewezen bij een boer en kon die zelf gaan kappen. (P.G. Roos)

 ... Bij ons thuis kwam er in de oorlog hetzelfde op tafel als ervoor, misschien minder vet. ( H. Klos)

 … In september heb je toen die uittocht gekregen van Duitsers. En die hadden op Ypenburg ook trekossen. Een is er gebleven op Zoetermeer, bij Reeuwijk of Van Wijk, wat de Pelgrimshoeve geweest is aan het begin van de Rokkeveenseweg en daarvandaan kwamen ze me vragen, of ik voor hen een koe wilde slachten.... Die hebben ze met z'n allen verdeeld en opgegeten, de verzetsbeweging. Maar de andere week vroegen ze of ze een koe mochten brengen. Toen kwam dokter Kentgens, hij zegt `”Jan”, zegt ie, “vorige week hebben wij hem opgegeten, maar hier mag niets van weg en je mag er niets van weggeven als ze geen briefje bij d'r hebben.”... Alleen als er iemand kwam met een briefje waarop stond: een kilo vlees met Jozef eronder -dat was de naam van dokter Kentgens- dan mochten we het vlees meegeven. Hij zegt, “je moet er worst van maken of rookvlees of wat je er van maken kan.”.Van de kop en van de lever moest ik leverworst maken en die leverworst werd gebracht bij pastoor Voorham, bij dominee Versluis en dominee Woldendorp ... en die moesten ze weer onder hun parochianen verdelen. … De vleeswaren die ik maakte en die naar Delft toegingen, werden gehaald met een Duitse wagen en Duitse soldaten, Hollanders in uniform van de verzetsbeweging Delft vandaan. Praktisch niks bleef op Zoetermeer behalve de leverworst, die bleef bij de pastores. Pastoor Voorham was er niet zo groos mee, want hij was erg bang. De leverworst ging naar de scholen toe en werd daar onder de kinderen verdeeld. (J. Vollebregt)

 … We konden altijd wel aardig uitkomen. We moesten natuurlijk allemaal een stapje terugdoen maar we hebben nooit honger geleden. Het ene baksel slaagde beter dan het andere. We hebben eens een keer havermout gegeten van geplette haver en daar zaten allemaal stekeltjes in van die dopjes. Van aardappelen maakten we aardappelmeel, van suikerbieten suiker. Ik heb nog een keer van een biet een krentenbrood gebakken; die kwam achter op een noodkacheltje te staan, die Koos Moers had gemaakt. Het was gerezen en nog lekker ook maar de tweede keer was het plat. We deden toen allerlei uitvindingen zelf. Koos Moers die maakte toen kachels van melkbussen ... achteraan een plat ding en de pijp daaronder zodat die plaat warm werd. Je kookte dan op die kachel in de kamer binnen. (J. Vollebregt en mevr. A. Vollebregt)

 ... Het eten vormde wel eens een probleem. Hoewel we nooit met honger naar bed gingen, had ik soms de grootste moeite om genoeg eten voor iedereen in huis te hebben. Van het verzet kregen we wel bonnen en eens per maand een levensmiddelenpakket maar onze joodse onderduikers waren in Bleiswijk gewend aan flinke hoeveelheden eten en vooral vlees. Daarnaast moest de kleine natuurlijk veel melk drinken. Ik ging dan wat boeren langs voor aardappelen, vlees en wat melk. Soms kreeg ik wat maar meestal moest je het voor veel geld kopen, zoals drie kilo aardappelen voor f. 7,50. Dat in een tijd waarin ik vijftig gulden per maand verdiende. Vaak kreeg ik ook niet genoeg mee. Ze zeiden dan: "Je hebt toch geen kinderen. Dit is genoeg voor twee personen." Na de oorlog zeiden ze dat ik had moeten zeggen dat ik joodse onderduikers had. Nee hoor, we hebben het aan niemand verteld, want je bent altijd weer bang dat er over gekletst wordt. (P. Wieriks)

 ... Om aan tarwe te komen hebben we veel aren verzameld op het land van Jan Kalisvaart. We moesten ze met de hand dorsen en de tarwe werd dan gebracht bij Blonk; er kwam royaal meel voor terug dat, vermengd met aardappelmeel, bij bakker Jongerius werd gebracht. Mijn vrouw bakte zelf ook brood. Op een keer was ze haar trouwring kwijt. Die moest wel bij het kneden in het brood terecht zijn gekomen. Ik loofde een gulden uit voor wie hem vond maar ik trof hem zelf aan in een boterham! (J. van Doornen)

 Maak m'n koffertje maar klaar

Op een gegeven dag, ik meen in 1943, werden door de politie in samenwerking met een rechercheur, vijf medewerkers van de zaak [Brinkers] gearresteerd. Het waren de heren Stout, Molenaar, Van der Linden, Steenhuijsen en de jonge Ben Brinkers. Een overijverige controleur had geconstateerd dat de pakwinst zoveel minder was geworden. Pakwinst was het overschot aan pakjes margarine dat ontstond als uit de bulkverpakking door de pakmachine pakjes waren gemaakt. Dat was altijd een extra winst geweest maar er werd toen heel wat van gebruikt om met behulp daarvan wat extra inkopen te kunnen doen. Met name autobanden en steenkolen waren schaars en wat pakjes margarine deden soms wonderen. Een dag na deze arrestatie ben ik met de trein naar Den Haag gegaan voor een bespreking met de heer Brinkers en een advocaat. Toen ik om half twee thuis kwam, was er verschillende keren vanaf de zaak voor mij opgebeld. Dat waren controleurs die mij moesten hebben. Ik dacht niet anders dan dat het nu voor mij ook mis was en belde direct op. Ik kreeg iemand aan de lijn - het bleek later een rechercheur te zijn waarover ik van politie Steenhuijsen al gehoord had dat het een NSB'er was - die mij vertelde dat ik niet hoefde proberen mij gedekt te houden, want dat hij mij wel zou weten te vinden. Ik vertelde hem dat er van gedekt houden geen sprake was en dat ik juist van de trein kwam. Toen moest ik direct komen, anders zouden ze me wel komen halen! Ik zei: "maak m'n koffertje maar klaar; ik kom in elk geval nog even thuis om gedag te zeggen". Ik naar de zaak. Op kantoor twee controleurs van de Crisis Controledienst en die rechercheur. Ze hebben me zeker een uur zitten doorzagen over de functies van de gearresteerden maar van één of andere fraude wist ik, toen nog procuratiehouder, niets. Het gesprek werd langzamerhand iets gemoedelijker en ik zei op een gegeven moment tegen die rechercheur dat ik met mijn vrouw en kinderen nog geen droog brood gegeten had en dat hij, als hij soms familie had die slager was, ook wel eens een stukje vlees zou hebben gehad. Daar konden ze wel inkomen maar het ging hier om grote hoeveelheden. Ik haalde een doosje sigaretten uit mijn zak om er een op te steken en toen maakte de rechercheur een wenk in mijn richting dat hij er ook wel een zou lusten. Dat was een pak van mijn hart! Ik werd vervolgens door hen aangewezen als verantwoordelijk bewaker van de steenkolen en autobanden! Ik ben even vlug weggegaan om naar huis te laten opbellen. Daar hadden ze natuurlijk in dodelijke angst gezeten. (J. van Doornen)

 …`Datzelfde beest uit Gelderswoude, dat kwam bij mij aan en werd opgeborgen. Kop, pens, goed te eten als het goed schoongemaakt is. Toen we bezig waren om leverworst te maken, toen kwamen twee kerels van de CCD binnen, Centrale Controle Dienst- ik weet niet of het NSB'ers waren-, die wilden weten waar ik dat spul vandaan had waar ik leverworst van maakte. Ik zei "dat spul heb ik gekregen, dat is goed werk, daar hebben jullie niks mee te maken". Maar ik kon die kerels niet kwijtraken. Dat op een gegeven moment, ze bleven maar hangen, zei ik, "ik ga even weg, ik kom zo terug met iemand die d'r wat van weet". Toen liep ik naar het oude gemeentehuis van Zegwaart, daar zaten toen de marechaussees in. En tegen meneer d'Acourt zei ik -want die zat ook bij die beweging- "er is vanmorgen een koe gebracht en nu ben ik van het afval een beetje leverworst aan het maken. Nou komen een paar van die CCD'ers en ik kan die kerels niet kwijt worden". Hij kwam aanstappen -je hebt wel eens een foto van Van Rij gezien, zo was ook hij een forse vent-,  hij deed de deur open en groette deze Vervaart en Noordegraaf en zei dat hij ze even wilde spreken. Nou dat kon. Hij liep met ze naar buiten toe, praatte twee, drie minuten met ze en het was in orde. Toen nam hij ze mee naar Toon Fraassen. Ik denk dat ze een kwartier weg geweest zijn en toen kwam hij terug en zei "ze mogen ieder een kilo vlees en een stukje vet hebben". Maar ze waren allebei dronken en op die manier was ik ze gauw kwijt. Daarna heb ik geen last meer van ze gehad'. (J. Vollebregt)

 De Hocus Pocus-fabriek

De Hocus Pocus-fabriek werd in 1940 opgericht door de 21-jarige kruidenier Jan Verheul uit Benthuizen. In deze fabriek werden surrogaten gemaakt, die `vrij'-dus niet op de bon- verkrijgbaar waren. De onderneming begon met de productie van surrogaat pudding poeder in een magazijnvertrekje van 20 m2 achter de kruidenierswinkel in Benthuizen. Het `personeel` bestond uit drie jonge meisjes (twee nichtjes en een buurmeisje) in samenwerking met een Zoetermeerse jongeman, die veel indruk op de bakvisjes maakte, maar er desondanks in slaagde om de verliefdheid van de meisjes te kanaliseren en het werk klaar te krijgen.. Uitbreiding werd al snel noodzakelijk. De fabriek werd gevestigd op de zolder van een graanpakhuis van J.M. Boon, aan de Schinkelweg in Zoetermeer. Het kantoor bleef gevestigd achter de winkel in Benthuizen. De circa vijftien meisjes uit Benthuizen, Zoetermeer, Gouda en Rotterdam verrichtten voornamelijk verpakkingswerkzaamheden onder leiding van een productiechef. Het aantal vertegenwoordigers, waaronder veel Zoetermeerse boterhandelaren die in hun eigen beroep nauwelijks nog een boterham konden verdienen, groeide tot circa 20 in hoogtijdagen. De omzet liep op tot f 300.000,- per jaar.

 In de fabriek werden de volgende artikelen geproduceerd:

* Hocus Pocus puddingpoeder met als belangrijkste grondstof een derivaat van een aardappelmeelproduct, vermengd met melkpoeder, smaakstof, kleurstof, zoetstof en conserveringsmiddel.

* Sinapasta, een jam vervangend product van onder meer gelatine  en het succes artikel van Verheul.

* Meka (Meer Kaas), een kaas surrogaat met als basis melkpoeder 

* Duplo, een roomboter en margarine surrogaat net zo bereid als Meka, maar dan met andere smaakstof.

* Likeura, ter vervanging van likeur verkocht in reageerbuisjes.

* Minaret, een zoetstof surrogaat in tabletvorm 

* Pepermunt, een surrogaat op basis van kalk.

 In de eerste jaren na de oorlog werd de distributie van belangrijke grondstoffen als maizena gebaseerd op de afname in 1938 en 1939, de zogenaamde quotum jaren. Verheuls Handelsonderneming bestond voor de oorlog nog niet en kon derhalve geen aanspraak op deze grondstoffen maken. Hierdoor moest de Hocus Pocus-fabriek in 1947  gesloten worden. (A. Zaal, destijds boekhouder op het kantoor van Jan Verheul)

 Een gouden tientje voor een mud tarwe

Ik werkte voor de automakerij Verheul in Waddinxveen. Maar toen gewaarschuwd werd voor het oppakken van vrijgezellen ben ik daar weggegaan en heb bij Jan en alleman gewerkt: (illegaal) bomen halen in en bij het Sperrgebied in De Haag bij de Witte Brug; bij de spoorwegen; werken aan de Duitse kustverde­diging bij Hoek van Holland. Op het laatst van de oorlog zat ik nog in de gaarkeuken vlak over het spoor aan de Stationsstraat, want dan hoefde je niet naar Duitsland. Vader en broer Theo zaten ondergedoken in Stompwijk op een adres, dat door een priester was geregeld. Ik werkte me rot voor het gezin, waar ook opa en oma met een kind uit Rotterdam verbleven. Geld verdiende ik zat, maar een brood kostte op het laatst 60 gulden en je betaalde een gouden tientje voor een mud tarwe. Constant was het brood op thuis, totdat ik merkte dat mijn moeder alles weggaf aan langskomende familie uit Rotterdam. Op een ochtend was er helemaal niks meer. Moeder gaf me 1000 gulden en onderweg kwam ik een zwarthandelaar tegen met een wagen aardappelen. Bij de betreffende boer aangeklopt maar die zei, dat ie niks meer had. Uiteindelijk kreeg ik voor een mooi geschilderd kruis een zakje erwten. (W. Sebel)

 Hongertochten

Gedurende de hongerwinter (1944-45) werden we overstroomd door etenhalers uit de omringende grote steden, vooral uit Den Haag. Deze mensen kwamen met alle mogelijke voertuigen. Fietsen zonder banden, bakfietsen, handkarren en zelfs kinderwagens. Ze gingen de boerenerven op en belden soms huis aan huis bij de burgers aan om een maaltje aardappels te krijgen. Toen dit artikel niet meer verkrijgbaar was, vroeg men om suikerbieten. Dikwijls liepen de mensen zelfs naar Gelderland en Overijssel voor eten. Op hun terugweg passeerden ze ons dorp en als het te laat werd om verder te trekken werd hun een onderdak geboden in een noodverblijfplaats, die in de gymnastiekzaal achter het Spaarbankgebouw was ingericht. Elke nacht meldden zich daar een aantal trekkers, die op stro de nacht konden doorbrengen en voor een kwartje soep konden kopen. (J. van Doornen)

 ... Er kwamen honderden, honderden mensen dagelijks hier door Zoetermeer heen (...) soms blootsvoets in de winter met strenge vorst en helemaal mager en uitgehongerd. We hebben toen het Spaarbankgebouw in de Dorpsstraat [nu Het Trefpunt], daar was een gymnastieklokaal achter, helemaal gevuld met stro. Van de koeien die bij Vollebregt werden geslacht, werd door Toon van Fraassen soep gekookt. (...) Die werden met erwten en bonen, die we in beslag hadden genomen (...) dagelijks aan de mensen ter beschikking gesteld, ik dacht voor een kwartje per bord. (...) Dat liep van de 1000 tot 1400 borden per dag. Dat is gedurende lange tijd door ons, met elkaar, volgehouden. (P. Lengkeek)

 ... De benen gingen allemaal naar Toon Fraassen toe ... schenkel voor bouillon. En hij kreeg door middel van de verzetsbeweging erwten, groenten misschien ook wel ... Door middel van het verzet konden de mensen die hongerwinter bij Toon Fraassen 's morgens erwtensoep komen eten. Voor de oorlog zijn ze gestopt hier met de spoorbaan, het station. In de oorlog hebben ze het weer opengesteld voor de Duitse soldaten. Iedere morgen kwamen zo'n elf à veertien­honderd mensen met de trein naar Zoetermeer en die zwierven uit over Zoetermeer en begin Berkel misschien om eten. Bij Toon Fraassen konden ze erwtensoep komen eten. Eerst kregen ze een bord en een lepel maar dat verdween ook al. Later kregen ze allemaal koppen soep bij Toon. De reus van Rotterdam kwam d'r ook, ... die heeft ook wel eens bij ons in de kamer gezeten. Zijn voeten kwamen aan de andere kant van de tafel door... Hij ging ook naar De Sniep, daar kreeg die ook wel eens wat. Hij had schoenenmaat 62. Hij kwam samen met z'n vader, die had een gewone lengte.

 … Je kreeg van alles aan de deur. Er kwam een kerel aan de deur met z'n dochter ... en na de oorlog kwam die nog wel eens en dan zei ik, "wat lijk jij precies op je zusje". Maar hij was als meisje verkleed, om te voorkomen dat ie als 16 of 17-jari­ge naar Duitsland meegenomen zou worden. Meestal kon je wel eters krijgen. Dan hadden we soep over, kookten we erwtensoep ... twee grote pannen waren dat. En dan zeiden ze: "Mevrouw mag ik nog een bordje?"; "ja, ik gun je het van harte, maar er komen straks nog een paar mensen."

 In het Spaarbankgebouw lag stro en daar bleven er een hoop overnachten 's nachts, die de reis naar huis niet konden halen. Men zegt dat er 's ochtends ook wel eens een dood lag ... maar ja, daar hoorde je weinig van. Er reed ook eens een jongetje door het dorp heen met z'n broertje, die hij in een wagentje duwde, maar dat kind lag er dood in... (J.Vollebregt en mevr. A. Vollebregt)

 ... Ik werkte veel bij boeren voor eten als bijvoorbeeld de aardappelen en suikerbieten gerooid moesten worden. Dan zaten we te eten en dan kwam een moeder met kind met zo'n smal bekkie aan de deur; men was vergeten om de ophaalbrug omhoog te doen. Al boerend van het vele eten joeg die boer ze dan van het erf. Een andere keer zag ik een jongetje een biet oppakken die van een wagen afgevallen was; hij kreeg toch een pak slaag. Terwijl zoveel bijvoorbeeld via de Wallenwetering zwart naar de steden ging. Andere boeren gaven weer wel. (W. Sebel)

 ... Toen in die hongerwinter kwam iedereen om eten. Toen kwamen ook Duitse soldaten.(...) Elke dag lieten we een zevenponder bakken. Daar gingen zeker dertig sneden uit. En als die op was, dan was `t afgelopen. In de middag ging ik de boterhammen doorsnijden (...) dan liepen ze d`r nog blij mee weg. (A. Groenewegen-Vollebregt)