Stadsgeschiedenis 5. Verzet

Gedigitaliseerde versie van de publicatie Over de oorlog gesproken (1990)

(Uit: Over de oorlog gesproken, uitgave 1990)


Marskramers van de vrijheid

[Na de meidagen van 1940 hief slechts een van de 120 dagbladen zichzelf op. De andere pasten zich aan en volgden nauwgezet de instructies van de bezetter. Uiteraard waagden de kranten zich wel aan steken onder water, maar de NSB'ers hielden de bladen nauwkeurig bij. Ging een krant over de schreef, dan volgden boetes, arrestaties of een verschijningsverbod. -De Jong, De bezetting na 50 jaar, deel 1 (1990) 174-182.]

 Uit de behoefte aan niet door de bezetter gekleurde nieuwsvoorziening kwam de illegale pers voort. Reeds in augustus 1940 verscheen het illegale blad Vrij Nederland, waaraan ook in Zoetermeer trouw werd meegewerkt. De illegale pers maakte van de BS geen deel uit, omdat de persmensen vrijwel zonder uitzondering tot de LO of KP behoorden, dan wel nog zo jong waren, dat niet gedacht kon worden aan opneming in de strijdkrachten. De vermenigvuldiging van een blad als Vrij Nederland geschiedde in het begin nog heel gebrekkig. Slechts enkele exemplaren waren beschikbaar en die gingen omzichtig van hand tot hand. Het tekort aan oplage werd opgevangen door het zogenaamde sneeuwbaleffect. Ieder die een exemplaar in handen kreeg, werd verzocht vijf stuks bij te maken. Ook op de laatste stond dan weer het verzoek ze te vermenigvuldigen. Op de kantoren van verschillende bedrijven in Zoetermeer werden de exemplaren ijverig op de schrijfmachine vermenigvuldigd. Ook de leden van de verboden jeugdclubs en de onderduikers werkten hier hard aan mee. Ondertussen werd geld bijeengebracht voor de aanschaf van tweedehands schrijfmachines en stencilapparatuur. Eerst werd alleen Vrij Nederland vermenigvuldigd, later volgde ook Trouw. De grote hoeveelheden papier nodig voor de productie werden in winkels van de omliggende steden gekocht. Maar op een gegeven moment werden de oplagen zo groot, dat het papier niet meer viel aan te slepen. Vanaf die tijd leverde Brinkers Margarinefabrieken, die een eigen drukkerij had, alle papier. Het werd telkens in een grote koffer afgehaald, maar op zekere dag bleek dat deze koffer niet van al te beste kwaliteit was. Toen de betrokken medewerker in de Dorpsstraat arriveerde, had hij tenminste alleen het handvat in zijn hand en het papier lag op straat.

 Het stencilen gebeurde in de Dorpsstraat boven een slagerij, in een oud pakhuis, op een zolderkamertje en op verschillende andere plaatsen. Uit veiligheidsoverwegingen werd nog al eens van werkplek gewisseld. Aanvankelijk verschenen de publicaties een keer per maand, later een keer in de week en vanaf eind 1942 werd in Zoetermeer besloten tweemaal per week een informatiebulletin uit te brengen. Als tegenhanger van de Duitse leugens kreeg het de benaming Anti Leugen Pillen; de aanwezigheid van een medisch student in de redactie was hier wellicht ook niet vreemd aan.

Voor het nieuws over de vorderingen van de geallieerden was men aangewezen op de uitzendingen van Radio Oranje en de BBC. De Duitsers stoorden deze uitzendingen en in het laatste oorlogsjaar was ook geen elektriciteit meer beschikbaar. Iedere dag zat een van ons aan de niet ingeleverde radio door de storingen het nieuws op te vangen voor het Vrije Geluid. Door aan de trappers van een op z'n kop staande fiets te draaien, wekte hij de stroom op via een dynamo en noteerde dan zo goed en kwaad als het ging de binnenkomende berichten.

In november 1943 werd de naam van de Anti Leugen Pil gewijzigd in De Waarheid met als ondertitel `al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel'. In juni 1944 werd de naam weer veranderd in Het Vrije Geluid. Toen bleek dat landelijke bladen als Oranje Bulletin, Vrij Nederland en Trouw maar in beperkte oplage Zoetermeer bereikten werd besloten nog een blad samen te stellen dat Marskramer ging heten. Het kreeg een oplage van 3000 exemplaren en werd gevuld met regionaal nieuws.

Het Vrije Geluid verscheen eind 1944 drie maal per week in een oplage van 5000 stuks, maar deze waren niet allemaal voor Zoetermeer bestemd. De groei was begonnen met het meegeven van kleine hoeveelheden aan illegale werkers die ons dorp bezochten en dat had zich uitgebreid. Op deze wijze werd Zoetermeer een centrum van illegale persactiviteiten. Het rayon werd eerst uitgebreid tot Pijnacker, Delft, Benthuizen, Bleiswijk en Bergschenhoek en later kwamen daar Stompwijk, Koudekerk aan de Rijn, Moerkapelle en Zevenhuizen bij en in geringe mate ook Hazerswoude en Berkel. De hoeveelheid die naar Den Haag werd gestuurd was echter veel groter. Een koerier bracht daar zo veel naar toe, dat besloten werd de productie over te plaatsen naar de hofstad. Na september 1944 besloot men het Vrije Geluid zowel in Zoetermeer als in Den Haag te stencilen. De spoorwegen werden toen door een staking lamgelegd -in eerste instantie om de operatie van de geallieerden bij Nijmegen te steunen- en vanaf die tijd was de controle bij Voorburg verscherpt.

Koeriers en nog meer koeriersters verzorgden de verspreiding van de illegale lectuur vanuit Zoetermeer. In elke gemeente was een persoon verantwoordelijk voor de verspreiding; daaronder werkten weer een aantal hoofdverspreiders, die weer verspreiders onder zich hadden, elk met een eigen rayon. Drie keer per week waren ongeveer 25 mensen in Zoetermeer in de weer met het bezorgen van illegale lectuur. Dat waren niet alleen de hierboven genoemde bladen, Alle illegale lectuur werd verspreid, onverschillig of deze van christelijke, socialistische, of neutrale zijde kwam: Christofoor, Herrijzend Nederland, Op Wacht, Veritas en vele andere. Tegen het einde van de oorlog werden Trouw, Parool, De Geus, Het Vrije Geluid, Ons Volk en Vrij Nederland samengevoegd onder de titel De Vrije Pers. Uit de veelheid van bladen mag men niet afleiden, dat talrijke meningsverschillen bestonden bij de samenstellers: alle teams bleven bijeen om vooral het vanaf eind 1942 voor Duitsers en sympathisanten weinig plezierige nieuws te verspreiden. (W. Olivier)

 … Eind 1940 hoorde ik van mijn broer, die student was in Amsterdam, dat daar een verzetsorganisatie was. Ik was wild enthousiast. Dat was, dat moest het worden. Ik vertelde het door. De andere dag kreeg ik zwaar op m’n kop van m’n broer, want je hoort dat niet door te vertellen. Dat vergroot het gevaar van de mensen die er mee bezig zijn. Maar wat wisten wij d’r vanaf? Op school was een zoon van dominee Van Es, de dominee die speciaal belast was met het contact tussen Christenen en Joden. Deze had foto’s van het Koninklijk Huis uit Canada. Die kon hij vermenigvuldigen en we zijn begonnen die massaal te verkopen. Toen kregen we verzetsblaadjes in handen: Trouw Vrij Nederland. Maar we kregen d’r een van ieder. We wilden dat graag aan velen doorgeven. Toen zijn we dat gaan her-stencillen. De zoon van Van es in Den haag had een stencilmachine; die kreeg een nieuwe en de oude machine mocht ik meenemen naar Zoetermeer. Daar ben ik begonnen dat te her-stencillen en daartoe ging ik in een heel klein schuurtje van mijn vader zitten, waarvan maar één sleutel was. Ik deed de deur aan de binnenkant op slot en zat in een hele kleine ruimte, in een eierput die voor een kwart onder de grond zat met schaarse verlichting. Ik had een stencilmachine, waar je één voor één de papieren onder de rollen moest doorduwen. Het was daar koud en de inkt hard, dus het ging allemaal erg moeizaam. Het is me toch gelukt om als eerste Vrij Nederland van 10 oktober 1942 te her-stencillen. Daarna hebben we dat met meerdere bladen gedaan, onder andere Trouw, Je Maintaindrai. Toen rijpte ook het plan, om zelf ook iets uit te gaan geven en toen kwamen we tot de Ant-Leugen-Pil.

 Toen ik als zijnde geboren in 1924 opgeroepen werd om in Duitsland te gaan werken, liet ik me via mijn zus ziek verklaren en werd opgenomen in een tehuis voor moeilijk opvoedbare jongens. Toen ik terug kwam, zijn we in juni 1944 begonnen met de Marskramer, die ook artikelen had gericht op de plaatselijke omstandigheden. Tenslotte werd de Marskramer verspreid in een oplage van 3000 exemplaren eens in de week. Daarnaast werd de Vrije Pers uitgegeven, drie keer per week en soms met extra nummers tot zes keer. De Marskramer had gemiddeld vier bladen, de Vrije Pers één blad in een oplage van 2000 exemplaren. We draaiden dus zo’n 40.000 keer per week de stencilmachine rond. (P. van der Spek in gesprek met andere leden van het voormalig verzet)

 … Die illegale blaadjes hebben ze gestencild op een stencilmachine van mij. Ik gaf voor de oorlog reclameblaadjes uit. Die draaiden we, meestal zo'n elfhonderd twaalfhonderd en brachten ze huis aan huis. In de oorlog hadden ze zo'n ding, maar dat ding was stukgegaan. Ze dachten "zeg die vent die stuurt reclames rond, misschien heeft die er wel een"; die zijn ze bij mij wezen halen in 1943 of 1944, een Gestetner, voordat ik slachtte. (J. Vollebregt)

 ... Op een avond loop ik door de Dorpsstraat om bij diverse mensen "De Marskramer" in de bus te doen. Kom ik een patrouille tegen. Nu was ik altijd in het zwart gekleed met een zwarte hoed op. "Halt!" roept een Duitser me toe maar ik steek m'n hand onder m'n jas en loop langzaam door. Hoor ik een ander zeggen: "Laat die pastoor maar gaan, die is op weg om iemand te bedienen." Pastoors die op weg zijn om iemand te bedienen zullen nooit een ander groeten of stoppen. (P. Wieriks)

 … Bij Herwijnen stencilden ze ook die illegale blaadjes, de Zwerver en andere; die bracht mijn man rond. Dan hadden we zo’n dikke bos, die mevrouw Querido wel heeft helpen vouwen. Eén keer hebben ze de benen moeten nemen. Mijn man ging ze weg brengen en toen was hij bij die schoenenzaak in Zoetermeer [Van Veen, Dorpsstraat 11]; daar kwam opeens een auto, vol licht ineens. Anders stond het raampje van die voordeur altijd half open maar nu kon hij het niet voldoende opendrukken. Dus hij kon die briefjes niet zo gauw kwijt. Onderhand kwam die auto. Hij gauw langs de winkel naar achteren. “Schweinhund, Schweinhund” werd er al geroepen. Ja, dacht hij, ik gooi die briefjes niet weg. Toen is hij een heel eind langs het water gelopen; hij viste daar vaak en hij wist de weg. Je hebt daar nog al wat bosjes en het was gelukkig een donkere avond. Een hele tijd heeft hij daar gezeten. (A. Wieriks-Windhorst)

 Niet zomaar een aantal avonturiers

Het was niet zomaar een aantal avonturiers dat deel uitmaakte van het actieve verzet, het bestond uit vertegenwoordigers van alle geledingen van het maatschappelijk leven: getrouwe burgers, arbeiders, ambtenaren, geestelijken, middenstanders, boeren enz.

 Vanaf het begin van de bezetting waren er mensen die om verschillende redenen genoodzaakt waren "onder te duiken". Het aantal onderduikers nam een ongekende aanvang aan toen de Duitsers in 1942 begonnen met de verplichte arbeidsinzet. Dat al die onderduikers problemen en gevaren met zich mee brachten voor de bevolking laat zich denken. Derhalve werd al spoedig het eerste georganiseerde verzet, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO), opgericht. Ook Zoetermeer bezat een afdeling, die organisatorisch hoorde bij het district II Vlietstreek. De LO zorgde voor onderduikadressen, valse papieren, voedsel e.d. Uit de LO kwamen de Knokploegen (KP) voort. Deze voorzagen de LO door middel van overvallen op kantoren e.d. van blanco persoonsbewijzen en andere belangrijke documenten zoals bonkaarten voor de voedseldistributie. (W. Olivier)

 … Iedere inwoner van Zoetermeer kreeg een stamkaart met inlegvel voor de voedseldistributie. Op dat inlegvel zaten bonnetjes, waarmee je op een bepaalde datum naar het distributiekantoor kon gaan om een zogenaamde bonkaart te halen. Op die bonkaart zaten weer kleine bonnetjes voor allerlei producten. Via de pers werd daarna bekend gemaakt hoeveel je van een bepaald product per bonnetje in de winkel kon kopen. De winkelier gebruikte die bonnetjes weer om via het distributiekantoor bij de grossier zijn voorraad aan te vullen.

Onderduikers kregen natuurlijk geen officiële inlegvellen en bonkaarten. De LO kreeg valse inlegvellen voor die onderduikers via het district Vlietstreek. Rien Slootmaker ging met die inlegvellen naar Bram Reeuwijk, de kassier van het distributiekantoor, waar hij vervolgens bonkaarten kreeg.

 Onderduikers en verzetsmensen moesten een nieuwe identiteit krijgen om over straat te kunnen. Met gestolen blanco persoonsbewijzen gingen leden van de LO naar het gemeentehuis, waar Jan Fidder voor de verdere invulling zorgde. Zondig werden doden weer tot leven gewekt. Ikzelf kreeg bijvoorbeeld de naam van een onlangs overleden jongen van mijn leeftijd: Piet Koot, later Piet Luijken. na de oorlog hebben we alle bezitters van valse persoonsbewijzen bij elkaar geroepen en samen met iemand van de gemeente hebben we toen het bevolkingsregister weer van alle valse namen gezuiverd. (P. Lengkeek)

 … Naast de LO en de KP ontstond medio 1943 een organisatie die Ordedienst (OD) werd genoemd. Het oogmerk van de OD was om de orde te bewaren vanaf het ogenblik dat de Duitsers zich gewonnen zouden geven, tot aan het moment dat er weer een wettige Nederlandse regering zou zijn. Landelijk, en ook in Zoetermeer, bestond de OD uit veel oud-militairen. Later ontwikkelde de OD zich tot een meer militante organisatie, die de bezetter wel een handje wilde helpen ons land nog wat eerder te verlaten.

 Behalve de hoofdstructuren van het verzet, waren er natuurlijk nog wel wat groepen en groepjes die ieder hun eigen doelstelling hadden. Om het ondergrondse werk te bundelen gaf Prins Bernhard in de zomer van 1944 via Radio Oranje een uiteenzetting over de totale samenbundeling van alle soorten van verzet in een organisatie: de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), waarvan hij zelf landelijk commandant werd. Binnen de BS werden twee afdelingen gevormd, het Strijdend Gedeelte (SG, voornamelijk jongeren) en de Bewakingstroepen (BT, overwegend ouderen en gezinshoofden, veelal uit de voormalige OD).

 In Zoetermeer was er een plaatselijk leider van de LO, die in oktober 1944 moest onderduiken. Het is de Duitsers in samenwerking met de Landwacht eenmaal gelukt om hem bij toeval te arresteren. Toen de commandant van de Landwacht zag dat zich onder de "gepakten" ook de LO-leider bevond riep hij uit: "Ha daar hebben we Lengkeek!". De Landwachtcommandant verwijderde zich met de commandant van de Duitse militairen en op dat moment kwam er een Nederlandse (goede) politieman het vertrek binnen. Hij bekeek het rijtje gevangen genomen burgers en riep quasi boos: "Is het weer zo met jullie. Jullie waren natuurlijk weer na 8 uur op straat. Ik geef jullie allemaal een poces-verbaal. Het moet nu maar eens uit zijn!" De wachtmeester deed razend en deelde dan ook kwistig processen-verbaal uit. Bij de LO-leider gekomen zei hij: "Jou ken ik. Wie ben jij ook weer?" Piet Lengkeek noemde zijn valse naam, kreeg vervolgens een proces-verbaal en kon vertrekken. Nauwelijks was hij weg of daar kwam de commandant van de Landwacht terug. Woedend natuurlijk, toen hij ontdekte dat de LO-leider verdwenen was! De Landwachters renden naar buiten maar de vogel was al gevlogen! Tegen de wachtmeester werd niets ondernomen. Men had niet door hoe het in werkelijkheid was gespeeld.

 Onze plaatselijke afdeling kreeg tweemaal een provinciale bijeenkomst van LO-districtsleden te organiseren. De eerste keer werd die gehouden in een boerderij aan de Kruisweg te Bleiswijk, de tweede keer was dat in een boerderij dicht onder Benthuizen. Niemand in de verzetsgroep was blij met zo'n opdracht. Reken maar dat de Duitsers niets liever zouden doen dan een provinciale bijeenkomst van LO-leiders oprollen, vooral omdat daar ook enige landelijke LO-leiders aanwezig waren. Het liep beide keren goed af maar daar was bijzonder veel aandacht voor nodig. Telefoonposten werden bezet en uitkijkposten ingesteld. Alle kruispunten in de omgeving werden onopvallend in de gaten gehouden door veelal gewapende mannen. Niets mocht aan het toeval worden overgelaten. De bezoekers van de vergadering kenden het adres niet en kwamen langs verschillende routes aan, verdeeld over ongelijke tijdstippen. Langs de wegen bij de kruispunten stonden jonge meisjes met een doekje van een speciale kleur in hun hand. De nu volwassen vrouwen zullen wellicht nu pas weten waarom ze daar stonden!

 Het verzet kon zijn werk doen omdat het steun kreeg uit brede lagen van de bevolking. Vele van deze mensen hebben nooit openlijk en officieel de hulde gekregen die zij werkelijk verdiend hebben. Wij denken hierbij o.a. aan een weduwe die een boerderij had in de Meerpolder. Dag en nacht konden we er terecht. Of het nu om onderduikers ging of om wapens, het verzet was er altijd welkom. Zonder deze achterban hadden we ons verzetswerk eenvoudig niet kunnen verrichten. (W. Olivier)

 Op het nippertje

In 1942 nam ik het kosterschap van mijn vader over en gingen we naast de kerk aan de Delftsewallen wonen. Het is allemaal begonnen rond 1943 toen veel mensen uit het dorp aan mij vroegen of ik hun radio, koper, nikkel en dergelijke in de kerk wilde verbergen. De Duitsers hadden namelijk bevolen dat iedereen deze waardevolle voorwerpen moest inleveren in de openbare school. Er was plaats genoeg om deze dingen te verbergen, zoals in de kap van de kerk. Daar is een loopruimte onder het dak van het gebouw. (P. Wieriks)

 In Benthuizen hadden twee kerels zitten zenden naar Engeland maar dat werd te gevaarlijk. Annie Palte, de dochter van de dokter, heeft ze toen naar ons toegestuurd. Ze wisten natuurlijk dat het een goed adres was en ze wilden zenden vanuit de toren. "Nou" zegt m'n man, "er staan Duitsers op de toren, dag en nacht. Enfin, we gaan eens kijken." Op het slot werd het steeds gevaarlijker. Vaak was het maar op het nippertje dat het goed ging! (A. Wieriks-Windhorst)

 De zender van het verzet was verborgen in de preekstoel. Het was toch geen zonde dat het woord van de vrijheid een plaats vond onder de woorden van God? Als er naar Engeland moest worden gezonden kwam de radiotelegrafist naar mij toe en gingen we samen met het koffertje waarin de zender zat naar boven. Om helemaal bovenin de toren te komen moesten we twee Duitse soldaten, die op wacht stonden passeren. Die wachten waren over het algemeen best aardige jongens, hoewel je er ook rotzakken bij had. Ik zei altijd tegen hen: "Deze man wil even de toren zien." Ja dat is goed, kreeg ik dan als antwoord. Zo werden een paar meter boven de hoofden van de Duitsers geheime berichten naar Engeland gezonden. Als die jongen van het verzet bezig was, hield ik de wegen in de gaten in verband met mogelijk naderende Duitse auto's met een antenne er op. Ik ben nooit bang geweest dat die Duitsers eens boven zouden komen kijken, terwijl wij aan het zenden waren. Ik wist dat de wachten hun plaats niet mochten verlaten, zodoende. (P. Wieriks)

 [In 1982 werd aan Piet en Sjaan Wieriks voor hun activiteiten in de oorlog het Verzetsherdenkingskruis toegekend].

 Ze waren altijd 's nachts op pad

Ik heb met de B.S. te maken gekregen, om te slachten dan, in eind `44. Ja, hoe is dat nou, je stapt er zomaar in (...) Je wist dat je er iets goeds mee deed. Daarvoor kwamen ze wel eens wat halen, een stukje vlees voor een zieke of zo wat. (...) Op een avond: "Kun je straks een paar schapen hebben ?" Dokter Kentgens komt aan de deur en die zegt “Jan hier zijn ze”; ik zeg: "Nou laat ze maar komen". Toen zei hij “ze liggen op een open wagen met de poten bij elkaar gebonden.” Die hadden ze bij een boer vandaan gehaald Ze waren altijd `s nachts op pad, gewoon over de Dorpsstraat heen, (...) die schapen deden geen bek open, niks, acht of negen waren het er wel. Slachten duurde zo'n drie kwartier, al hadden we met schapen geen ervaring.

 Ze brachten bij mij op vrijdagavond een paard van de B.S., de verzetsbeweging (...) die hadden ze van een zwarthandelaar in beslag genomen. Die man had eerst een terrein hier op Zoetermeer, maar kon hier op Zoetermeer nergens meer terecht. Want iemand die wat deed en ook de BS hielp, daar konden ze wat van hebben. Maar die vent, daar kregen ze nooit niks van, die wilde nooit ergens mee te maken hebben en die hebben ze achter z'n gat gezeten. Hij kreeg nooit de gelegenheid meer. En toen verhuisde hij naar Nootdorp. Toen ze dat paard in beslag hadden genomen heeft die vent de Landwacht erachter gezet en die is toen een razzia gaan houden. Toen moest Van Rij onderduiken, dokter Kentgens ... noem maar op Daar hebben ze toen Piet Herwijnen van gegrepen…. Want Piet die was naar huis gegaan met z'n vriend en ze waren even een kopje koffie gaan drinken. "Piet maak dat je wegkomt, want ze zoeken jullie" werd gewaarschuwd; "oh man, nog even een koppie koffie, we gaan zo"; je weet hoe dat gaat. Toen hebben ze Piet gegrepen. En die ander heeft de benen genomen; die was de keuken doorgegaan ... die hebben ze nooit gevonden Toen kreeg ik een boodschap, ze hebben Piet meegenomen. Piet is veertien dagen weggeweest; in het Haagse Veer in Rotterdam heeft ie gezeten en daar is hij ontvlucht. Die moest daar wat gaan doen, wagen lossen of laden en die kijkt rond, ziet dat ie alleen staat, tippelt hard weg, bij een groenteboer de winkel in achter in de straat; die ziet hem aankomen, grijpt een jas en die "Jas aan en vooruit weg ...".Zijn schoonouders woonden op Bleiswijk en hij was nog geen uur bij zijn schoonvader,of ik kreeg een boodschap "Piet is thuis en die heeft niks verteld" '

Dat was de enige ... Je besefte wel dat het gevaarlijk was, maar hoe is dat nou. Daar stap je zo maar onwillekeurig in en van het een komt het ander ... Je staat er niet bij stil. Je wist dat je er iets goeds mee deed, en voor de rest. Ik ben toen Piet van Herwijnen weg was, die veertien dagen dat ie in het Haagse Veer gezeten heeft, 's nachts ook niet thuis geweest. (J. Vollebregt)

Ik wist nooit waar die sliep hoor. Later drong het meer tot me door als toen. (mevr. A. Vollebregt)

 Per ongeluk in het verzet

Op de bekende Dolle Dinsdag in 1944 zijn we als staf van de Binnenlandse Strijdkrachten voor het eerst officieel bij elkaar geweest. We, dat waren: tandarts Kentgens als commandant, wachtmeester Van Rij als commandant van het strijdend gedeelte (SG), opperwachtmeester Stegenga als commandant van de bewakingstroepen (BT) en ik als toegevoegd officier, zoveel als luitenant-kwartiermeester. We kwamen, denkend dat de opmars der geallieerden dichtbij was, bijeen in 't Oude Huis waar Kentgens woonde. Daar werden ons voor het eerst de armbanden met "NBS" (Nederlandsche Binnenlandsche Strijdkrachten) getoond, die verborgen waren in een begraven ton op het eilandje in de tuin. De rollen werden besproken maar het ging niet door! Alleen het zuiden van ons land werd bevrijd. Bij die bijeenkomst hadden we via de ondergrondse inlichtingendienst al doorgekregen dat de Duitse garnizoenscommandanten van Gouda en Bodegraven al waren overeengekomen het bijltje er bij neer te leggen als ze een gewapende macht tegenover zich hadden gekregen. Dat had de NBS kunnen zijn!

 In 1945 was ik bij de oorlogshandelingen betrokken als lid van de staf van de ondergrondse verzetsbeweging. Hoe je daarin verzeild bent geraakt? Niet te zeggen! Als er een vereniging ergens van bestaat kun je beslissen om daarvan lid te worden of niet. Maar het verzet? Daarin ben ik vanzelf terecht gekomen als vaderlandslievend Hollander die de vrijheid lief had! (J. van Doornen)

 ... Ik was op de hoogte van de activiteiten van het verzet, al wist je niet de finesses. Een broer van mij was erbij en er werd bij ons thuis in een loods geoefend. Ik hield dan een oogje in het zeil of er onraad was. Verder was ik behulpzaam bij het verspreiden van gestencilde vlugschriften. (P.G. Roos)

 Boodschappen voor Marie

Op Dolle Dinsdag in september 1944 was de BS nog druk doende zich voor te bereiden op eventuele gewapende actie. Met dubbele ijver werd hieraan vanaf die dag gewerkt. Wapens werden gereed gemaakt in een fabriek in de Dorpsstraat. Het verzet ging feller optreden en hield zich in toenemende mate bezig met sabotagehandelingen De Duitsers reageerden met scherpe controle en razzia's en er werd veel geschoten.

Om aan wapens te komen moesten deze of worden buitgemaakt op de Duitsers of worden afgeworpen door geallieerde vliegtuigen. Voor Zoetermeer werd een droppingsveld uitgezocht aan de noordkant van de Noord-Aa. Een codezin werd afgesproken en aan Engeland doorgegeven. Als die codezin dan door Radio Oranje werd medegedeeld, was Zoetermeer aan de beurt voor een wapendropping. Daar moest heel wat voor geluisterd worden. Avond aan avond werden codezinnen als "Boodschappen voor Marie; de worm heeft rode haren", "Mieke gaat op reis" of "De tarwe bloeit" doorgegeven.

 Het is gebeurd dat een vliegtuig met een lading voor Zoetermeer vrij ver van het droppingsveld afwierp, per abuis natuurlijk. Het verzet stond vergeefs te wachten en wist niet waar de lading terecht was gekomen. De volgende morgen belde een landbouwer aan de andere kant van de Noord-Aa echter de politie met de melding dat er iets vreemds in het land lag. Het Zoetermeerse politiebureau wist wel aan wie een dergelijk bericht eerst nog even moest worden doorgegeven voor men het aan de bezetter meldde. De Duitsers gingen er snel op af maar eenmaal aangekomen op de plaats, wisten omstanders slechts te vertellen dat onbekenden het "vreemds" hadden weggehaald met rode auto's. Deze auto's van een Zoetermeerse firma zullen later wel zijn overgeverfd. De afgeworpen wapens waren dus in handen van het verzet en een deel werd met de schuit van een beurtschipper naar Leiden gebracht.

 De Zoetermeerse afdeling van de BS kon met de wapens gevechtsklaar gemaakt worden. Het strijdend gedeelte (SG) bestond uit zes secties van tien man in Zoetermeer, drie secties van tien man uit Benthuizen en een sectie staf voor administratie, vervoer, verbindingen, voedsel en inlichtingen. Daarnaast waren er nog de BT, de bewakingstroepen. Bij een van de wapentransporten was het toch nog haast misgegaan: bij het oversteken van de rijksweg en de spoorlijn bij Bleiswijk werd de groep met hun fietsen verrast door een Duitse legerauto, die met grote snelheid kwam aangereden. Een officier met het pistool in de aanslag sprong er uit. Een van de fietstassen waarin de wapens werden vervoerd scheurde open toen de fiets van de spoordijk afbonkte en enkele wapens vielen op de grond. Tegenover de officier stond een verzetsman, eveneens met het wapen in de aanslag. Ze keken elkaar aan en het was de Duitser die het eerste zijn wapen liet zakken. De auto met de officier en de manschappen reed weg. Wellicht hadden ze gezien, dat er achter de spoorlijn nog meer verzetsmensen gereed lagen. Dit verhaal tekent wel de sfeer van het verzet: actief en gedurfd maar met uiterste zelfbeheersing om bloedvergieten te voorkomen. (W. Olivier)

 ... 's Nachts kreeg ik de boodschap, dat ik een dode koe moest komen slachten in Gelderswoude en ik moest ook nog een schietmasker meenemen en een kogeltje, want met een vliegtuig hadden ze door de zolder van de stal heen geschoten. We komen daar, ik kijk naar de zolder, zo'n gaatje erin. Tussen de andere koeien in ben ik die koe aan het villen en aan het klein maken maar op een gegeven moment: "rechts, links, rechts, links". Waren ze van de BS boven bij die boer aan het oefenen. Er scheen de avond tevoren een stengun afgegaan te zijn en toen was die koe getroffen. De koe daarnaast was ook geraakt. Die boer kwam naar mij toe en zei: "Wat denk je van die koe" en hij liet zien: "hier is die kogel erin gegaan en hier eruit gekomen." Ik zag dat die koe lekker was gaan liggen herkauwen ... en die is blijven leven. (J. Vollebregt)

 Zwarte Han

In Zoetermeer was, evenals overal, veel zwarte handel. Zo was er een zwarte handelaar met de naam "Zwarte Han". Hij kocht paarden op en verkocht het paardenvlees voor zeer hoge prijzen aan vreemdelingen die naar Zoetermeer kwamen om iets te eten te bemachtigen. De ondergrondse vond het werkelijk te gek worden om hongerende mensen zo verschrikkelijk af te zetten en deed een paar maal een inval bij zo'n zwarte slachtpartij. Uiteindelijk hebben "goede" marechaussees Zwarte Han gearresteerd en opgesloten. En wat doet deze gereformeerde broeder? Hij koopt zijn vrijheid door aan de NSB-hoofdwachtmeester een briefje te geven met de namen van mensen die, naar hij dacht, bij de ondergrondse waren. Een der goeden heeft dat briefje weten over te nemen en ... daar stond mijn naam ook op! Heel snel werden de verradenen gewaarschuwd en toen werd het voor mij: onderduiken. 's Zondags moest ik nog als ouderling en voorlezer naar de kerk. Als ik het ooit moeilijk heb gehad om te beslissen wat ik doen moest, was het wel voor die zondag na het verraad maar ... ik ben gegaan en zag vanaf mijn plaats voor het voorlezersbord de verrader dichtbij zitten. Hij was een trouwe kerkganger. Zelf kon hij natuurlijk niets tegen mij ondernemen maar later liep hij nogal eens voor ons huis aan de Stationsstraat heen en weer, zodat het voor Riet, die het illegale Trouw rondbracht, ook niet altijd prettig was. En ik overdag maar wat zwerven. Samen met Stegenga heb ik nog een nacht geslapen bij Arie Kalisvaart aan de laan bij de watertoren. Ik ben nog naar Gouda naar mijn broer gegaan en besloot later te gaan slapen in het kantoor van Zelandia, naast het bureau van de marechaussee. Ik heb hier verschillende keren de "foute" voor het raam gezien voor ik in bed dook. Ik ging er maar vanuit dat hij mij zo naast zijn deur niet ging zoeken. (J. van Doornen)

 Een jachthuis in Zevenhuizen

In een jachthuis aan de Rotte in Zevenhuizen hadden acht leden van de BS een onderdak gevonden, nadat zij verraden waren door Zwarte Han, een zwarte slachter uit Zoetermeer. Vanuit dit hoofdkwartier werd de BS in Zoetermeer en Benthuizen geinstrueerd. Reeds spoedig werd het gezelschap uitgebreid met een Amerikaanse vlieger, John McCormick, die met zijn vliegtuig in de omgeving was neergestort. In april 1945 stortte een zware Engelse bommenwerper die wapens had gedropt bij Nieuwerkerk neer en de bemanning, hoewel licht gewond, werd ook in het jachthuis ondergebracht. Zij waren al spoedig in staat mee te helpen bij de gewone werkzaamheden zoals houthakken, aardappels schillen enz. Bovendien werd in het jachthuis nog een gevangen genomen Duitse militair bewaakt. Vermoedelijk door verraad kwamen de Duitsers de verblijfplaats in het jachthuis te weten.

 Op zondagavond 29 april was het huis plotseling omsingeld en in het vuurgevecht dat volgde, werd de Amerikaanse vlieger getroffen door een scherf van een handgranaat. Hij overleed vrijwel ogenblikkelijk. Ook Kentgens, de commandant van de BS, werd naar men meende dodelijk getroffen. Wachtmeester Van Rij had, nadat hij de commandant had  zien vallen, onmiddellijk het commando overgenomen en stormde met een salvo uit zijn stengun het huis uit, onmiddellijk gevolgd door alle bewoners behalve de gewonden en een Engelsman die aan dysenterie leed. Hij dekte hun aftocht en allen konden zich dankzij zijn dapperheid in veiligheid stellen. Bij de strijd was hij gewond geraakt maar nog twee uren hield hij alleen stand in het moeras aan de Rotte, totdat hij uitgeput voorover viel en verdronk.

 De achtergebleven gewonden en de zieke Engelsman werden door de Duitsers gevangen genomen en bleven tot de capitulatie in hun handen. Tijdens de overval bevonden zich in het jachthuis ook nog twee familieleden van de eigenaar, alsmede mevrouw Van Rij met haar zoontje. Zij werd gewond en na afloop van het gevecht opgenomen in een burgerziekenhuis; de anderen konden ontsnappen. Kentgens, die door zijn hoofd geschoten was, herstelde wonderwel in een Duits hospitaal en verscheen spoedig na de bevrijding weer in Zoetermeer. (W. Olivier)

 Ieder mens heeft recht op z'n vrijheid

Een belangrijke taak van de LO was de zorg voor onderduikadressen. Het meest kwamen landbouwers in aanmerking. De boerderij kende uiteraard wat voedsel betreft het minst van alle grote problemen. Vele tientallen jaren was het gewoonte dat boerenknechts van heinde en ver gekomen een betrekking kregen bij een landbouwer. Vroeger legaal, waren dit in de oorlog veelal onderduikers. Ook in het dorp woonachtige gezinnen namen onderduikers op. Daar werd door de gehele bevolking behoorlijk over gezwegen. De in ons dorp wonende NSB'ers moeten vaak geweten hebben dat hier of daar een onderduiker verbleef. Vooral in gevallen waarin het mensen betrof die voorzien van papieren ook wel gewoon op straat verschenen. Het grote aantal onderduikers dat Zoetermeer herbergde moet toch haast wel een publiek geheim zijn geweest. Hoe het ook zij, onder de onderduikers vielen voor zover wij ons herinneren weinig of geen slachtoffers. Heel voorzichtig werden bewoners gepolst en omdat leden van de LO elk huis, elke situatie en elke gezinssamenstelling kenden kon een belangrijk aantal adressen worden gevonden. (W. Olivier)

  … Ja, d'r zijn veel kinderen geweest, bij boeren en zo wat meer. Bij ons niet, want we hadden zelf haast geen plaats. We hadden toen onderhand negen kinderen. In april '42 waren we 12,5 jaar getrouwd. Bij Koos Moers aan de overkant en bij ons zaten nog meer kinderen in de buurt Wij hadden er ook nog een poosje een, Willie Neerscholten uit Den Haag. Ik zie d'r nog op die middag aankomen, het was net een Jodentypie, een heel mager gezicht had ze, dat meisje; ze had zo'n cape om, dat kind zag er zo slecht uit, dat jongetje ook. Bij de pastoor was er ook één, André ... ze hebben hem nooit kunnen vinden ... hij kon ook gedachten lezen. (J. Vollebregt)

 ... Het was gevaarlijk om onderduikers in huis te hebben. In de oorlogsjaren dachten we daar echter niet aan. Pas na de oorlog beseften we hoe gevaarlijk het was en hoorden we dat veel mensen waren gepakt. Toen kwam ook de reactie. Als er 's nachts een kat of een hond over het grind liep, stond ik van schrik en angst naast m'n bed.

 Op een avond, het was al kwart over acht, belt iemand van het verzet bij mij aan met de vraag of ik een joodse vrouw uit Bleiswijk in huis wil nemen. Het verzet had al negen andere adressen geprobeerd maar niemand kon of wilde haar in huis hebben. Mijn vrouw en ik keken elkaar eens aan en hebben toen ja gezegd. Waarom? Nou, het maakte niks uit of je gelovig bent of niet of waarin je gelooft. Ieder mens heeft recht op z'n vrijheid.

 Wij namen dus mevrouw Querido in huis. Eerder had zij met haar man en haar dochtertje van anderhalf jaar ondergedoken gezeten bij een kapper in Bleiswijk. Daar waren ze echter zeer onvoorzichtig. Het kind speelde gewoon in de box in de zaak en zij ging alsof er niets aan de hand was boodschappen doen. Dat moest natuurlijk een keer fout gaan. Nadat ze gevlucht waren zijn ze eerst alle drie op andere adressen ondergebracht. Later zijn het kind, waar mijn vrouw en ik dol op waren, en de man ook bij ons komen wonen. (P. Wieriks)

Toen zij ziek werd zei m`n man: "of we nou voor twee of voor drie doodgeschoten worden, dat maakt niets uit", dus toen hebben we hem ook laten komen. (...) Ze waren 12,5 jaar getrouwd, dat hebben we nog gevierd. M`n zwager had gezorgd voor melk , clandestien, we zouden pudding koken en zo. We hadden geen schuilplaats, ze liepen gewoon rond, maar de achterdeur was ook altijd op slot, en dichte gordijnen natuurlijk. (A. Wieriks-Windhorst)

 Tijdens een razzia heb ik de vrouw en het kind in de kap van de kerk verborgen. De man wilde niet onder de kap. Hij was hartpatient en was bang dat hij daarboven een hartaanval zou krijgen. Gelukkig vond ik een oplossing. Behalve koster was ik ook doodgraver. Ik liet de man werkkleding aantrekken en terwijl de Duitsers langs het kerkhof liepen en naar ons keken, waren hij en ik zogenaamd bezig een graf te meten. Ze dachten dat hij een knecht van me was. (P. Wieriks)

 Dominee Woldendorp wist van onze onderduikers af. Hij overviel ons in het begin en toen zag hij ze aan tafel zitten. Hij moest er niets van hebben! Later wisten nog een paar mensen het en dan natuurlijk de ondergrondse. Verder eigenlijk niemand. Misschien dat de melkboer argwaan kreeg, vanwege de melkbonnen voor het kind. (A. Wieriks-Windhorst)

 De Duitsers kwamen tijdens razzia's nooit in de kerk kijken. Zodoende kon ik daar veel mensen verbergen. Het was tijdelijk, bijvoorbeeld voor een nacht. Ik haalde dan de kussens van de banken en legde die op het balkon van het orgel. Aan weerszijden van het orgel hebben wel twintig, dus in totaal veertig man de nacht doorgebracht. Op de grond liggend konden ze door de balustrade en het grote raam naar buiten kijken. Dat betekende dat ook de Duitsers bij volle maan de mannen zouden kunnen zien als ze gingen staan. Het was dus zaak dat iedereen zo plat mogelijk bleef liggen. Als de razzia voorbij was, liet ik ze een voor een vertrekken. Die mannen in de kerk, dat was voor een paar keer maar de joodse familie hadden we van oktober 1944 tot na de oorlog. (P. Wieriks)

 ... Aan het eind van de oorlog was burgemeester Brug van Leiderdorp ook ondergedoken. Hij zat in Alphen aan den Rijn bij een vertrouwde familie. Om er eens uit te zijn, zijn hij en zijn vrouw op de fiets naar ons toegekomen om te logeren en toen is Brug ziek geworden. Dokter Palte, een zeer betrouwbaar vaderlander, heeft hem behandeld, nadat ik hem had ingelicht wie de onderduiker was. Brug en zijn vrouw Marie zijn daardoor enkele weken bij ons geweest, veel langer dan de bedoeling was.

 Tijdens de oorlog kwamen ook nogal eens de overste Boots van de BVL en de heer Rugers van het vrijwillig motorkorps langs. Deze laatste was commissaris van politie in Den Haag. Hij is zo lang mogelijk in functie gebleven maar tenslotte door weigering om bepaalde bevelen op te volgen, verbannen uit de kuststrook. Hij zat ook in het ondergrondse werk en werd op Dolle Dinsdag uit Harderwijk, waar hij verbleef, naar Den Haag gehaald. Men dacht dat de bevrijding daar was, maar die bleef uit. Het verzet in Den Haag heeft toen niet meer naar hem omgekeken.

Op een dag stond er een Haagse politieagent in uniform bij ons op de stoep. Hij kwam namens de heer Rugers, die bij een familielid in Den Haag ondergedoken was, vragen of ik wat voor hem kon doen. Hij was al wel voorzien van een vals persoonsbewijs. Op een avond ben ik met Riet naar Den Haag gefietst naar het opgegeven adres. Daar wachtte de heer Rugers op ons met twee koffers. Die hebben we met enige moeite achterop de damesfiets gepakt en met Riet bij mij achterop hebben we de tocht naar Zoetermeer aanvaard. Het was echter reeds na bezette tijd geworden en bij de brug in Voorburg werden we door de Duitse wacht aangehouden. We hebben ons daar door weten te praten, mede doordat ik als hoofd van de Luchtbeschermingsdienst altijd buiten mocht zijn. Zo kwamen we tenslotte weer thuis aan. De heer Rugers heeft een paar dagen bij ons vertoefd en is toen met een vrachtwagen van Brinkers, waarmee nogal eens voedsel werd gehaald, naar het oosten vertrokken. Hij moest onder een zeil worden verstopt om de wachten te kunnen passeren. (J. van Doornen)

 Je kende je pappenheimers wel

Na de opkomst van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) kwamen in Zoetermeer ook NSB'ers te voorschijn, die na 1933 op zatermiddag hun weekblad `Volk en Vaderland' ventten. Misschien kennen de ouderen onder ons nog wel het versje `Op de hoek van de straat ...'

Als tegenhanger kwam daarvoor de Oranje Garde, een jeugdorganisatie die het Koninklijk Huis zeer hoog had. De vele leden verschenen in een eenvoudig uniform met grijze blouse met oranje das en baret plus oranje veer en de oude prinsenvlag [oranje-blanje-bleu]. Daar was ik stafleider en Gerrit Roos was commandant. Het leek met het exerceren en marcheren wel een semi militaire organisatie. (J. van Doornen)

 ... Er waren in Zoetermeer niet zoveel N.S.B.-ers. Voor de oorlog waren er wel sympathisanten, vooral onder boeren en tuinders. Er werd veel groente doorgedraaid en wat wegging, ging naar Duitsland dus daar was alle hoop op gevestigd. Toen de Duitsers tijdens de bezetting hun ware gezicht lieten zien waren ze gauw bekeerd. (P.G. Roos)

 ... Je had wel een paar gezinnen waarvan je wist dat ze N.S.B. waren. Die mensen hadden het aan het begin van de oorlog goed. Maar later hadden ze het heel slecht, geen mens keek naar ze om. In het begin speelden  ze mooi weer. Ze kregen dubbele rantsoenen, alles. Op `t laatst waren de rollen omgekeerd. Ze durfden bij niemand aan te kloppen, dus ze zagen grauw van ellende. (...) Je moest wel oppassen met bepaalde mensen (...) Maar je kende je pappenheimers wel.

 Bij de bevrijding waren er een paar van die meisjes die met de Duitsers hadden gevreeën. Die werden kaalgeknipt, het was een soort volksgericht. Iedereen had schik natuurlijk. De vader van een van die meisjes had de mensen die knipten wel willen vermoorden. Die moest met man en macht in bedwang worden gehouden. (J. van der Tas)

 ... Meisjes die met de Duitse soldaten geheuld hadden, hebben ze met de bevrijding kaalgeknipt. Op een wagen gingen ze door het dorp heen.

Ze zijn hier blijven wonen. De eerste tijd werden ze aangekeken, maar dat slijt weer.  Ze zijn veroordeeld, maar waarschijnlijk is niemand na de oorlog in de gevangenis gekomen. (J. Vollebregt)