Interviews A.J. (Arie) Krijgsman

A.J. (Arie) Krijgsman, landbouwonderwijzer te Zoetermeer 1952-1962 (1998)

Michiel Huisman

In november 1997 heeft dhr. Krijgsman een lezing gehouden voor ons Historisch Genootschap. Ten behoeve van de persberichten werd vooraf een interview afgenomen, dat zo leuk en informatief is dat publicatie in ‘t Seghen Waert op z’n plaats is.

In 1954 geloofde burgemeester Vernède nog niet erg in de stadse allure en de regionale groeifunctie van Zoetermeer. Ook de Zoetermeerse boeren wilden er niet aan. ‘Dat duurt allemaal nog zo lang...! Dan doen mijn kiezen allang niet meer zeer’, zeiden ze onder elkaar en tegen Ingenieur A.J. Krijgsman als het over de uitbreidingsplannen van het agrarische dorp ging.

Het ging echter allemaal anders, sneller en voortvarender dan velen voor mogelijk hielden. Stadse architecten tekenden en bouwden een groot Zoetermeer. Krijgsman ,in de jaren vijftig en begin zestig leraar aan de Lagere Landbouwschool van Zoetermeer, zag het allemaal gebeuren.

Onderwijzen en besturen

De boerenzoon Krijgsman uit Zevenhuizen, kwam in  de vijftiger jaren naar Zoetermeer als leraar van de Lagere Landbouwschool, destijds gevestigd in de Dorpsstraat. Zijn docentschap combineerde hij met de afsluiting van zijn agrarische studies aan de Hogere Landbouwschool te Wageningen dat uiteindelijk leidde tot zijn Ingenieurstitel en de nodige onderwijsaktes. Tien jaar lang bleef hij zijn Zoetermeerse boerenzoons trouw en onderwees hen in bijna alle takken van landbouw die zoal op een lagere landbouwschool aan de orde kwamen. Krijgsman maakte carrière. Eerst als leraar aan de Middelbare Landbouwschool te Gouda. Later ook als adjunct-directeur aldaar. Tekenend voor hem waren de grote betrokkenheid bij zijn leerlingen, gekoppeld aan een scherpe visie op agrarisch onderwijs in het bijzonder en de agrarische situatie in onze regio in het algemeen.

Dat bleef niet onopgemerkt en de nevenfuncties van Krijgsman in de agrarische sector waren legio. Secretaris van de afdeling Zoetermeer-Benthuizen van de Hollandse Maatschappij van Landbouw, vervolgens secretaris van ‘kring vier van de droogmakerijen’ van dezelfde organisatie in de tijd dat de bekende dijkgraaf Piet van de Marel daar de voorzittershamer hanteerde. Nog weer later werd aan Krijgsman gevraagd ook het secretariaat van het bestuur van de bedrijfsvereniging van de Landbouwvoorlichtingsdienst op zich te nemen. Om tenslotte te eindigen als federatie-secretaris van die organisatie. Velen maakten dus dankbaar gebruik van zijn kennis en ervaring. Die visie, zijn verhalen en anekdotes en zijn grote betrokkenheid in agrarisch wel en wee in Zoetermeer klinken door in dit interview.

Vernède vertrouwde zijn scepsis over een groot Zoetermeer, meegesleept in de vaart der volkeren, toe aan Krijgsman, na afloop van een vergadering van de commissie van toezicht van de Lagere Landbouwschool waar de eerste burger van Zoetermeer destijds zitting in had. We schrijven dan anno domini 1954. Het liep echter allemaal anders. Nog geen tien jaar later lagen de tekeningen voor een groot Zoetermeer al op tafel en een kort aantal jaren daarna vaagden de draglines, bulldozers en het andere materieel in opdracht van Volkshuisvesting het agrarische beeld en imago van Zoetermeer in enkele jaren weg. Een nieuw Zoetermeer verrees.

De agrarische functie van het dorp leeft nu nog voort in  herinneringen, in oude archieven, van de Hollandse Maatschappij voor Landbouw bijvoorbeeld waarvan het Historisch Genootschap Oud Soetermeer de trotse bezitter en bewaarder is, en in verhalen die het waard zijn opgeschreven te worden.

Zoals de verhalen van Krijgsman bijvoorbeeld die een groot aantal jaren mede het gezicht bepaalde van de Lagere Landbouwschool van Zoetermeer.

Praktijklessen

Wat kwam Krijgsman allemaal tegen in het Zoetermeer van de vijftiger jaren?

‘In 1952 kwam ik naar de Lagere Landbouwschool van Zoetermeer. Nou ja, school...? Het was een krakkemikkig, wrak gebouw in de Dorpsstraat. Vaak denk ik nog: het was wel allemaal een armoedig geheel. Er hing ook een bepaalde, onbestemde geur. Als ik me erop concentreer ruik ik het nu nog. De school was in 1942 of ’43 opgericht. Toen was er nog geen gebouw en werd er op een zolder van Nutricia les gegeven. Na 1945 werd het gebouw in de Dorpsstraat betrokken. In 1955 werd de nieuwe school aan de Meidoornlaan geopend. We hadden vier klassen. De eerste had les op maandag, dinsdag en zaterdagochtend. De andere drie klassen op woensdag, donderdag en vrijdag. Drie klassen kregen elk een dag per week school. Da’s niet te veel. Het onderwijs was heel praktijkgericht. De vak-leerkrachten waren echte praktijkmensen. Onder andere voor veeteelt en veevoeding, akkerbouw en techniek. Op grond van hun kennis en ervaring werden zij geacht ook de pedagogische capaciteiten te hebben om les te kunnen geven. Ik herinner me nog dat architect Huurman lessen in metaal- en houtbewerking gaf om de jongens met gereedschappen en diverse materialen vertrouwd te maken. Het ging bijvoorbeeld om het maken van een trap of het buigen van metaal. Ik zelf ben met automotoren begonnen. Ik zorgde dat die op school kwamen. Het ging dan vooral om het leren opzoeken, en uiteraard verhelpen, van storingen. Zo had ik voor de jongens een tweetakt motor, de motor van een Renault Dauphine, een ‘dieseltje’ en de viertakt van Wisconsin.’

Minder vraag naar scholing door vruchtbare grond

‘De school had een duidelijke streekfunctie. De jongens kwamen niet alleen uit Zoetermeer, maar ook uit de omliggende dorpen. Het was niet allemaal intellectueel talent. Hadden de boerenzoons de nodige capaciteiten dan gingen die al snel naar de Mulo en de Middelbare Landbouwschool in Gouda. Maar over het algemeen werden de jongens in die tijd niet altijd gestimuleerd door hun ouders. Dat had waarschijnlijk te maken met de betrekkelijke weelde. De vruchtbare klei hier was uitstekende grond. Daarop kon je goed boeren. Het ging natuurlijk niet vanzelf, maar in vergelijking met de schrale armoedige zandgronden in het oosten van Nederland was het hier gewoon goed. Je zag dan ook dat de vraag naar kennis en opleiding hier in het westen veel minder groot was dan bijvoorbeeld in het oosten waar de landbouwscholen een veel duidelijker functie vervulden als instituut waar je toch wat bagage meekreeg om de weerbarstige grond enigszins naar je hand te zetten.’

‘De school in Zoetermeer is nooit groot geworden. Deels omdat de school niet voorzag in de behoefte aan meer algemene en specifiek agrarische kennis op middelbaar niveau.  En ook omdat er geleidelijk teveel lagere landbouwscholen waren. De drie landbouworganisaties, HMvL, CBTB en de RKLTB wilden elk hun eigen school, met een eigen identiteit, en daardoor werd de spoeling dun.’

Fusie

‘Als de instroom van leerlingen gering was, ontstond wel eens onderlinge concurrentie. Sommige scholen gingen er soms toe over om dan leerlingen te ronselen. Helaas was dit meer in het belang van de school dan van de leerlingen. Ondanks dat ging de belangstelling van het agrarisch onderwijs eind vijftiger jaren snel achteruit. Vooral in het westen van het land realiseerde men zich dat voor woningbouw, wegen en industrie zeer veel grond nodig is. Zo mogelijk stuurde men daarom zijn kinderen naar andere vormen van voortgezet onderwijs, zodat dezen meer kansen kregen voor werk buiten de landbouw. Een aantal lagere landbouwscholen werd toen opgeheven. Het toenmalige bestuur van de inmiddels Lagere Land- en Tuinbouwschool nam een gedurfd besluit om de school als afdeling in te brengen in de toen Technische school De Brug. Op deze wijze kon de school daar blijvend functioneren. In de zeventiger jaren nam de belangstelling dankzij de activiteiten van de milieubeweging weer sterk toe. Veel van de overgebleven scholen waren snel te klein. Er moest uitgebreid worden. Land- en tuinbouwachtergrond hebben deze leerlingen meestal niet, maar de Zoetermeerse school functioneert nog steeds goed, zij het thans in het Stedelijke college.’

Krijgsman werkte nog tot 1962 in Zoetermeer. Reeds in de jaren vijftig gaf hij ook les aan de Middelbare Landbouwschool in Gouda, waar hij vanaf 1962 fulltime in dienst kwam en zijn carrière uiteindelijk in 1983 op 65-jarige leeftijd beëindigde. Inmiddels was hij daar al adjunct-directeur.

‘In Gouda kwam ik de jongens tegen die ‘een kop voor leren hadden’, Arie van der Wel bijvoorbeeld liep daar rond.’  Waar kwamen de jongens, nu ook meisjes, van de Lagere Land- en Tuinbouwschool van Zoetermeer terecht? ‘Vroeger op het eigen bedrijf. Nu komen veel van hen in de tuincentra en de tuinbouw in de regio terecht’, aldus Krijgsman, ‘vaak ook als loonwerker’. ‘Hoewel het onderwijsniveau natuurlijk niet zo hoog lag, waren de leerlingen van de school toch geziene werknemers. Ze hadden in ieder geval geleerd met hun handen te werken, en de combinatie met wat algemeen onderwijs, maakte hen zeer geschikt voor de praktijk. Het waren natuurlijk niet allemaal domme jongelui.’

Hoe zag Zoetermeer eruit? ‘Klein. 6.500 inwoners hooguit. Agrarisch voornamelijk. Ik zie ons nog rijden, mijn vrouw en ik: over de Eerste Stationsstraat, de Molenstraat door richting het ‘Dobbestraatje’ en de Jan Hoornstraat, daar werd toen net gebouwd, naar de wijk waar ons huis gebouwd werd. Overal nog weiland en landbouwgrond. In het land een grote verroeste boiler waarop J.M. van Emmerik reclame voor zijn winkel maakte. Die was er toen dus al.’

Emigranten

‘In 1952-’53 hadden we ook zo’n 25 emigranten in Zoetermeer. Ze logeerden in het parochiehuis. Het bureau Oogstvoorziening leidde de emigranten op. Ook ik gaf daar cursussen. Degenen met een agrarische achtergrond gingen vooral naar Canada en Nieuw Zeeland. De emigranten met een handelsgeest of een ambachtelijke achtergrond naar Australië. In die tijd hadden we ook nog wat mensen uit Nederlands Indie.’

Verzuiling

‘Wij gingen vooral met de boeren om. Dat bracht mijn beroep natuurlijk met zich mee. Minder met de burgers. Boerenfamilies kende ik natuurlijk veel: Krijn Janse, Van Stralen, Van de Marel en natuurlijk de ‘Bossen-families’ aan de Voorweg. Het maatschappelijk leven was, net als in de rest van Nederland, sterk verzuild. Dat schepte duidelijkheid over waar je wel bij hoorde en waar niet. Ook in de kerk ging dat zo. In het algemeen waren de protestantse boeren ‘orthodox’ (de rechterflank in de Hervormde Gemeente) en de meeste burgers ‘confessioneel’ (het midden). Dat werkte natuurlijk door in maatschappelijke verbanden. In de agrarische sector zag je dat heel sterk door een scherpe scheiding tussen de verschillende agrarische bonden. De CBTB was van huis uit een bolwerk van de orthodoxen. De Hollandse Maatschappij voor Landbouw (HML) waar ik in 1964 secretaris van werd, was van meer confessionele-liberale signatuur. De RKLTB was de organisatie voor de katholieken.’

Hoe stonden de Zoetermeerse boeren bekend in die tijd? ‘Het waren doorgaans heel goeie en actieve boeren die zich snel aanpasten aan de veranderde na-oorlogse tijd.’ ‘De HML is de oprichter van de Lagere Landbouwschool in Zoetermeer. Toen directeur Baylé ermee stopte, hij was vrijzinnig Hervormd, zei burgemeester Vernède -toen nog in de commissie van toezicht- de voorkeur aan een directeur te geven die meer naar de kerk ging. Zo ging dat dus in die tijd. De Hollandse maatschappij ging later op in de LTO. Het archief, onder andere een notulenboek vanaf 1847 van de HML is overgedragen aan het Historisch genootschap Oud Soetermeer.’

Klein en groot Zoetermeer

Inmiddels geniet Krijgsman alweer jaren van zijn pensioen. Hij is in Zoetermeer blijven wonen. Wat vindt hij van de stad Zoetermeer? Heeft het net zoveel charme als het vroegere agrarische dorp. Heimwee?

Krijgsman: ‘Als stad heeft Zoetermeer ongetwijfeld voordelen ten opzichte van het dorp. Denk bijvoorbeeld aan het ziekenhuis, het Stadstheater en de grote winkelcentra. De echte gemoedelijkheid van vroeger is er niet meer, maar dat kan in een stad ook niet. Het is nu veel gejaagder en drukker. Men heeft minder tijd, ook voor elkaar. Toen wij de eerste jaren in Zoetermeer woonden, gingen wij bijvoorbeeld op een mooie warme zomeravond op bezoek. Wij lieten de horren in de open ramen staan. Kwam er onverwachts een bui, dan sloten de buren de ramen. Zo iets kan nu niet meer. En dat is een heel groot minpunt! Maar verder: ach elk mens is immers een kind van zijn tijd...!’

Alle interviews