Interviews Martin Henneken

Martin Henneken (1999)

Louis van den Burg en Gertjan Moers

De familie Henneken is geen onbekende in Zoetermeer. Sinds mensenheugenis wonen en werken zij in het voormalige boterdorp. Martin Henneken is in 1932 geboren aan Den Hoorn, of ‘De Horre’, zoals oud-Zoetermeerders zelf zeggen. Over de oorsprong van de familie Henneken weet Martin weinig te vertellen: ‘Daar werd vroeger gewoon niet over gesproken.’ Vader Jan Henneken had een winkel aan Den Hoorn 7. Na diens overlijden heeft Martin samen met zijn broer Jacques de winkel van hun vader voortgezet. Inmiddels is de derde generatie in het bedrijf werkzaam; Jan Henneken is de huidige eigenaar.

Bodedienst

‘Mijn opa had een bodedienst, dat was eigenlijk een hittekar met een paar paarden er voor en zo reed hij naar Leiden. Dat was zijn vaste route, Zegwaart - Zoetermeer - Stompwijk - Zoeterwoude - Leiden. Mijn oom Kees heeft later de bodedienst voortgezet. Nu is het een verhuisbedrijf. Ze vervoerden alles wat los en vast zat. Ik heb natuurlijk nooit precies geweten wat mijn opa heeft vervoerd want hij is in 1929 overleden, maar ik weet het wel van ome Kees. Hij vervoerde van ijsstaven tot de hosties voor de kerk. Noem maar op, allemaal artikelen voor winkels en bedrijven in Zoetermeer. Toen hier nog geen hoedenzaak was, ging hij naar de Haarlemmerstraat in Leiden en kocht hij voor mevrouw X zoveel hoedjes. Dan zocht die mevrouw een hoedje uit en de rest nam hij de volgende dag mee terug. Gebak kon je ook niet kopen op Zoetermeer. Je had hier wel broodbakkers maar een banketbakker had je niet. Dan nam hij een doosje gebak mee uit Leiden. Van alles en nog wat, wat er te vervoeren was vervoerden ze dus.’

Je had in Zoetermeer en Zegwaart meer bodediensten

‘Je had Bode Scholten, die reed op Den Haag en Bode Van der Spek reed op Delft en Rotterdam. Dus dat was verdeeld. In Zoeterwoude bijvoorbeeld, had je Bode Berk en dan mocht ome Kees weer geen vracht meenemen van Leiden naar Zoeterwoude. De doorgaande vracht mocht hij wel meenemen maar hij mocht het niet lossen in Zoeterwoude. Er waren duidelijk afspraken. Als je wilde dat de bode bij jou stopte, hing je een bord voor het raam of op het hek met de initialen van de bodedienst, zoals ‘BH’ voor Bode Henneken. Zo werkte dat, want een telefoon hadden ze nog niet.

Een winkel in ijzerwaren

Mijn oma, of opoe was het toen, kan ik mij goed herinneren. Ze had haar tot op haar billen, als ze die haren los had. En zij had aan Den Hoorn 2 al een winkeltje met ijzerwaren en gereedschappen, maar ze scheen er ook snoep bij te verkopen. Dat heb ik later wel eens van klanten gehoord, dat ze snoep gingen halen bij mijn oma. Die winkel is later overgenomen door mijn tante Geert en mijn ooms Jaap en Adriaan. Tante Geert stond in de winkel en ome Jaap was degene die op de weg zat. Oom Adriaan is altijd metselaar geweest. Hij woonde wel bij de winkel, maar hij ging gewoon naar zijn baas toe. Na de oorlog is hij bij de winkel gebleven. Toen heeft hij min of meer de functie van mijn tante overgenomen.

Als ik terugdenk aan de winkel dan was er gewoon een houten toonbank en daar stond een weegschaal op met losse gewichtjes en op de toonbank stond van alles. Van een kluwen touw tot een pot verf en weet ik veel wat er allemaal op de toonbank stond. En dan hadden ze allerlei kasten met laatjes, honderden laatjes, en daar zat een schroefoog in, of een duim of een glassnijder. Later, toen oom Adriaan was overleden, hebben wij de inventaris van die winkel bij ons in het magazijn gezet, want laatjes heb je natuurlijk altijd te kort. Dus die ladenkasten hebben we nog. Op verschillende laatjes staan nog tekeningen die zij uit een prijscourant hebben geknipt en op het laatje hebben geplakt. Dat was het modelletje van wat er in het laatje zat. Het was echt een rommelwinkel waar je van alles kon vinden. De grote dingen hadden ze achter in de schuur staan, zoals gaas en prikkeldraad. Dat heb ik wat zien afmeten! Voor de rest verkochten ze teer, bijvoorbeeld carboleum, verfwaren, een schop, een riek, een schoffel, een hark, een zaag, een hamer. En wilde je tien spijkers hebben, kon je tien spijkers krijgen!

Ze gingen er altijd prat op dat je in het algemeen geen slechte zaag of schop of riek kocht. Ze wisten wel wat ze verkochten. Dat is altijd zo gebleven. Later verkochten ze ook wasmachines, centrifuges en wringers. Stofzuigers hadden ze ook. Geen radio of tv. Een koelkast heb ik ook nooit gezien. Dat interesseerde ze denk ik niet. Ik heb er nooit één in de winkel gezien.

Radio’s en tv’s

Mijn vader is niet in het bedrijf bij zijn broer en zus gaan werken. Hij is begonnen als smid bij Piet Bos. Die zat in de smederij waar nu Van Driel zit. En medio 1929 is hij voor zichzelf begonnen. Maar hij is wel een hele tijd smid geweest, want mijn vader had zelf een smidse bij ons achter staan. Het aambeeld hebben we trouwens nog.

Mijn ouders zijn in 1925 getrouwd en ze hebben geloof ik nog even in een schuur gewoond, maar over dat soort dingen werd vroeger niet gesproken. Ik weet wel dat wij nog heel wat jaartjes in het huis op Den Hoorn 5 hebben gewoond, dus het huis van Brandhorst, in die tijd. Toen heeft hij op een gegeven moment dat lapje grond gekocht waar nu nummer 7 staat. Daar stonden nog vier huizen achter en daar woonden ‘Jan de Stille’, ‘Jan de Sterke’, ‘Jan de Poelepetaat’ en Piet de Wit.

Mijn vader is begonnen met ijzerwaren en gereedschappen, dus alles wat met een boerenbedrijf te maken had. Tot zelfs een ploeg of een eg. Ik heb wel gezien dat de grasmachines voor de boeren met een krat aankwamen en dan was hij ik weet niet hoeveel uur bezig met zo’n machine om ze in elkaar te zetten. ‘s Morgens vroeg bracht hij die grasmachine naar de klant. Dan reed hij met die machine achter de auto bijvoorbeeld naar Berkel.

Hij werd dus een concurrent van zijn broer en zus, maar heeft wel zijn eigen wijk opgebouwd. En hij werkte gewoon uit het gesloten huis. Hij had een magazijn achter het huis staan. Daar stonden zijn spullen opgeslagen. Mijn vader bezocht dus hoofdzakelijk boeren. Maar nu komt het. Hij deed zaken met R.S. Stokvis & Zn - wat later de naam Erres is geworden. Toen kwam de eerste radio opzetten, de eerste stofzuiger en de eerste wasmachine. En daar is mijn vader zich een beetje op gaan toeleggen. Zo is dat van lieverlee gegaan.

Wij hadden dan wel een gesloten huis, maar mijn vader had wel wat radio’s in voorraad. Geen tientallen, maar wel een stuk of tien. De radio’s zijn in de oorlogsjaren weggestopt in de holle ruimte boven de schuifdeuren tussen de voorkamer en de achterkamer, want die radio’s moesten eigenlijk worden ingeleverd aan de Duitsers. Nadat de oorlog was afgelopen, gingen we van lieverlee uit een ander vaatje tappen. Als je een foto ziet van ons woonhuis, dan had je twee van die kleine zijraampjes en daar zette hij een radio in. En hij haalde de bloemetjes uit het kozijn en daar werd ook een radio neergezet. Hij maakte zo een kleine etalage. Dat weet ik nog, dat vond mijn moeder helemaal niet leuk. Maar mijn vader zag daar toekomst in. Aannemer Veldhuizen heeft toen, tot groot verdriet van mijn moeder indertijd, een etalage gemaakt. Een stuk van de kamer werd gewoon afgezet met een gordijn, dus de kamer bleef de kamer nog wel. Medio 1952 werd de gehele voorkamer en de hal winkelruimte. Mijn vader heeft wel geweten dat we gingen verbouwen, maar hij heeft de opening niet meer meegemaakt, want hij is in augustus 1956 overleden.

De eerste tv

De eerste proefuitzending, als ik mij dat nog herinner, dat je het eerste testbeeld erop kreeg. In het begin had je niet eens elke dag televisie. Op vrijdag en zaterdag werd er uitgezonden en wij zorgden wel dat voor die tijd de televisie er stond. Ik weet nog dat we op de eerste oudejaarsavond drie tv’s verkochten. En dat was heel wat, op die oudejaarsavond.

In die beginperiode was de eerste voetbalwedstrijd op tv. Op zondagmiddag, Holland-België. Dat werd een grote rel, want wij hadden twee toestellen in de etalage gezet en er werden luidsprekers buiten gehangen voor het geluid. Voor het huis was een bushalte maar er ging geen hond opzij zodat die bus er niet doorheen kon. Wij hebben toen wat commentaar gekregen zodat het maar eenmalig was.

Om een tv te verkopen moest ik gewoon naar een klant toe. Dan had je wat folders bij je en eventueel nam je een tv mee maar ik kon daar verder niets mee doen. Ik kon hun niets laten zien. Dan moest je maar proberen om ze te overtuigen of ze dan een tv op proef zouden nemen. Dat lukte over het algemeen wel. Je had ook mensen die zeiden: ‘Ik wil het eigenlijk wel eens een keer zien’. Toen hadden wij op een gegeven moment zo’n uitschuifbare mast gemaakt met een antenne erop en die moest je dan omhoog zetten. Je kan wel zeggen, ik zet die antenne gelijk op het dak, maar zo werkt het natuurlijk niet. En dat luisterde zo verschrikkelijk nauw toentertijd. Al zat je er maar een graad naast, dan had je al storing. Ik kan mij herinneren dat we op de Wallen verschrikkelijk veel schaduwbeeld hadden van de kerken. Maar ook aan de Stationsstraat van de watertoren bijvoorbeeld. Dat was niet eenvoudig. Het was voor ons een uitkomst dat later kabel-tv kwam.

Pasgetrouwde stelletjes moesten alles hebben. Je kon er een stofzuiger kwijt, een wasmachine. Wij zijn jaren lid geweest van zo’n organisatie, Felicitas is dat nu tegenwoordig. Die adressen kregen ze door van de gemeente, dacht ik en die werden weer naar ons, de diverse leveranciers, doorgespeeld. Nu praat ik dus over de jaren ’50. Dan ging ik even langs de deur. Soms werd je binnen gelaten en bij een ander niet. Dan gaf ik in ieder geval de folders even af. Meer kon je er op een gegeven moment ook niet aan doen. Later is dat zo gigantisch gegroeid en kreeg je zoveel bruidsparen. Toen was er voor ons geen houden meer aan.’

In 1962 is Martin getrouwd met Ina Westerman. Zij heeft zich tot 1992 met hart en ziel ingezet voor de winkel. Net als Martin ging zij zelf op pad om apparaten te bezorgen of reparaties op te halen. Als je al zeventig jaar in Zoetermeer als ondernemer bent gevestigd, mag je veronderstellen dat in het klantenbestand veel bekende plaatsgenoten zitten. Martin zegt er het volgende over:

‘Dat wordt steeds minder. Ik ken ze wel maar dat is niet meer specifiek oud-Zoetermeer. Wij hebben ze natuurlijk wel veel, maar die groep wordt steeds kleiner. Het gebeurt wel heel vaak dat het van vader op zoon en van moeder op dochter gaat. Dat hebben wij ontzettend veel gehad en nog steeds, dat de dochter gaat trouwen of samenwonen en bij ons de spullen koopt.

Dat wij nog steeds aan Den Hoorn zitten is een bewuste keuze geweest. Wij hebben nooit de intentie gehad om groot te worden. Ik zag dat eigenlijk niet zitten om hier of daar in een winkelcentrum te zitten. De klanten kwamen altijd gericht naar ons toe, en dat is nu nog zo. Wij moeten het niet hebben van het winkelende publiek. Er komen wel steeds meer mensen die naar prijzen komen kijken. Die hebben een prijslijstje bij zich van: dit kost zus of zo. Maar daar moeten we het niet van hebben.’

Service staat bij Martin hoog aangeschreven.

‘Als ze bijvoorbeeld voor een wasautomaat komen, begin ik met tekst en uitleg te geven hoe dat allemaal werkt en hoe ze dat moeten doen. Als er dan op een gegeven moment zo’n wasautomaat bij een klant gebracht wordt, dan wordt keurig netjes de oude wasautomaat afgevoerd en dan zeggen we tegen die mevrouw: ‘Wilt u dat hoekje even schoonmaken?’ Daar geven we haar rustig even de gelegenheid voor en dan sjouwen wij intussen de rest weg en als die mevrouw het niet kan, dan halen wij er zelf even een dweiltje overheen zodat het vloertje een beetje netjes is. Dan wordt dat ding geplaatst en eventueel een nieuw kabeltje eraan en dan staat die machine. Dan wordt het ingesteld en wordt uitgelegd hoe het werkt. Onze service en onze nazorg is eigenlijk onze reclame. Dat durf ik gerust te zeggen. En dat heb ik ook tegen mijn neef Jan gezegd. Er is maar één manier om te overleven en dat is gewoon doorgaan met goede service geven, want anders hebben ze jou ook niet meer nodig. Dat is gewoon het vereiste, je moet net een stapje meer doen dan de concurrent.’

Alle interviews