Interviews Mees Cammeraat

J.W. Dreise en E.W. van den Burg

Als men al wat langer in Zoetermeer woont, zal men zich zeker 'De Zoetermeerse Kaashal' van de heer Mees Cammeraat herinneren. Voordat hij echter met een zaak in een echt gebouw begon zat hij jarenlang in de ambulante handel en dat betekende voor een Zoetermeerder meestal dat het om een boterhandel ging en zo was het ook met Mees.

Het gezin en de school
"Ik ben geboren op 4 februari 1939 in de Stationsstraat van Zoetermeer. Ik heb zes broers en drie zussen en ik was de vijfde in de rij. Ik ben op school geweest waar nu de Soetelaer is, de School met den Bijbel. In april 1945 ben ik naar school gegaan en toen zaten er nog Duitsers in het gebouw. Daarom heb ik nog een tijdje les gehad in de Openbare school, hier in de Dorpsstraat. Meester Jongebreur was toen hoofd van de school. Ik ben begonnen bij juffrouw Gilhuis en ik heb ook nog bij meester Den Hartog gezeten. Op de lagere school heb ik zes klassen doorlopen en daarna heb ik nog twee jaar voortgezet onderwijs gevolgd. Het was wel een groot gezin, maar er was toch voldoende ruimte in ons huis. Zeven jongens sliepen op zolder en mijn zussen in een aparte kamer. Voor de rest was het kerk en winkel voor mijn ouders. Ja, de kerk stond centraal bij mijn vader; dat was de Gereformeerde Gemeente, die was hier in het Lagereind. En voor de rest was hij streng, dat moest ook wel. Waagde het maar niet om 's avonds wat later op het eten te komen, want dan kon je zonder eten naar boven. Ik weet nog wel, dat ik veel sigaren en sigaretten rond moest brengen; hij was klein- en groothandelaar. Ik moest naar Benthuizen en Zevenhuizen met hele dozen achter op de fiets. Ik was nog zo klein, dat ik niet eens over de stang van de fiets kon en moest fietsen met mijn benen onder de stang door. Heel vroeger maakte mijn vader zelf sigaren. Dat deed hij in een schuur op de Leidsewallen. Het was de eerste sigarenfabriek van Zoetermeer. Alles werd met de hand gemaakt, ongeveer 1000 stuks per week. Daar is hij begonnen, in de jaren '20, ongeveer 1926. Hij had een eigen merk "Picazo", afgeleid van Piet Cammeraat Zoetermeer".

Het eerste werk
"Nou, laat ik eerst vertellen, hoe ik aan het boterboeren ben gekomen. Mijn buurman was Van der Tang, van de gebroeders Van der Tang. Die waren boterboer, handelden in boter, kaas en eieren. Teun deed de groothandel en zijn broer Piet de kleinhandel. Als ik nu om half vier uit school kwam, ging ik altijd naar hen toe, boter inpakken, dat ging nog met de hand. Op een gegeven moment kwam ik van school, ik was toen veertien jaar, en toen zei mijn vader: "Wat denk je te gaan doen?" "Nou, ik weet het nog niet". "Nou, dan weet ik het wel". Hij pakte de telefoon en belde gelijk Goof van Driel hier op het dorp, de smid aan de Horre (Den Hoorn) en vroeg: "Kan je iemand gebruiken?" Ja, dat kon hij wel. De volgende dag was ik er al, tegen m'n zin, want ik wilde eerst wel een weekje vakantie houden. Maar dat ging mooi niet door. Ik moest van mijn vader aan 't werk. Je had toen nog niets te vertellen. Ik wilde eigenlijk graag boterboer worden. Ik was een jaar of tien, elf, toen liep ik al met Van der Tang in de stad boter rond te brengen. Die had dan een wagen vol met boter, kaas en eieren en zo ging ik met hem op zaterdag naar de stad en ik vond het prachtig om al die klanten af te rijden. Dus dat was nog in de tijd dat ik op school zat. Ik moest van mijn vader naar Van Driel. Ik heb daar lassen geleerd, elektrisch en autogeen lassen, maar ik zag het daar toch niet zitten. Na drie jaar ben ik er weggegaan en daarna heb ik nog twee jaar bij Van Waaij, de woningstoffeerder gewerkt. En op een avond zei Piet van der Tang: "Dat jij niet voor jezelf gaat beginnen?" Nou, dat zag ik gelijk zitten. Hij gaf het door aan een vertegenwoordiger van Brinkers. Dat was ene Houtman en na veertien dagen kwam hij ineens in de winkel en zei: "Ik heb een zaak voor je te koop en het klantenbestand". Dat was in Delft. Het was van een boterboer, die vijfenzestig was geworden en die ermee wilde ophouden. Dus ik naar die man toe! We werden het eens over de prijs en zo. Ik was toen negentien jaar. Ik heb toen die zaak gekocht met een uitbrengwijk in Den Haag en Rijswijk. Ja, ik moest geld lenen natuurlijk. Hij vroeg een prijs voor de goodwill. Er was geen pand bij, je kocht alleen de klanten.

Ik heb een auto gekocht, hier bij Jo Westerman, een Opel Olympia bestelwagen. In die tijd had je Maggi wagens, van de Maggi soepen. Er stonden hier een stuk of wat van die wagentjes bij Westerman. Hij zegt: "Dat is wat voor jou". Hij heeft hem toen overgespoten en helemaal klaargemaakt, maar geen naam er op. Dat moest wel, daar kwam ik later achter. Er kwam eens iemand van de bedrijfsvereniging. "Meneer, u heeft helemaal geen adres op uw auto", maar daar ben ik verder maar niet op ingegaan. Ik heb nooit mijn naam en adres erop laten zetten. Dat ik met die uitbrengwijk begon was in 1959. 's Maandags begon ik tot en met vrijdag. Ik kwam éénmaal in de week bij de mensen".

Mees had geen vakdiploma's
Dat is een heel verhaal apart, jonge, jonge! Ik reed in Delft in mijn wijk en daar kwam ook een melkboer en die keek iedere keer in mijn mandje en die dacht wat verkoopt hij nou in mijn wijk? En later begreep ik dat hij het niet kon hebben en toen heeft hij aan de bel getrokken bij het Ministerie of bij het Bedrijfsschap. Op een dag reed ik in Delft en een meneer, een soort rechercheur figuur, hoed op, gleufhoed en een lange jas en die stond maar te kijken. Hij zegt: "Mag ik even een vraag stellen, wie bent u en mag ik vragen waar komt u vandaan?" "Zoetermeer". Hij zegt: "Hebt u papieren?" Ik zeg: "Nee, niks". "Dus u bent zomaar begonnen?" Ik zeg: "Ja" "U rijdt nu naar de volgende klant en ik wil zien dat u verkoopt". Dus ik ben naar de volgende klant gereden. Hij moest bewijs hebben. Ik sneed een stuk kaas af, boter en eieren in mijn mandje. "Zo", zegt hij: "nu heb ik het geconstateerd en zal alles even opschrijven, maar ik wil eerst naar die meneer gaan, waar u die zaak gekocht heeft". Nu, wij naar die vorige eigenaar. "Meneer", zegt hij: "u heeft aan deze meneer uw zaak verkocht, zonder dat hij papieren had". "U krijgt van mij een proces-verbaal". Tegen mij zei hij: "En U gaat zo snel mogelijk naar het Ministerie van Economische Zaken". Mees is inderdaad naar het Ministerie gegaan en dat bezoek zal hij niet gauw vergeten. Hij moest natuurlijk erkennen dat hij geen papieren had, maar er werd hem te verstaan gegeven, dat hij onmiddellijk met de handel moest stoppen. Nu is Mees iemand met wie een redelijk gesprek altijd mogelijk is, maar als hij vindt dat hem onrecht wordt aangedaan kan hij heel boos worden en dat gebeurde en hij riep: "Nooit van mijn leven!", een verbijsterde ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken achterlatend. En daarna vervolgde hij zijn route. Mees begreep wel dat er iets moest gebeuren. De boekhouder adviseerde hem om een brief te schrijven dat hij aan het studeren was voor de nodige diploma's en een jaar later is hij geslaagd voor zowel het Middenstandsdiploma als voor het vakdiploma. Een goede investering zoals later zou blijken, alhoewel ze uitsluitend voor de ambulante handel golden.

Er is altijd wel iets
"De man uit Delft van wie ik de klanten had gekocht, had een wikkel met zijn naam, Van der Kooij, erop. Ik vond het logisch dat ik een wikkel zou gaan gebruiken met Cammeraat erop. En toen zeiden de klanten: "Ik wil die van Van der Kooij weer hebben, die is veel lekkerder" "Ik zeg: "Mevrouw, het is hetzelfde". "Nee, nee". Toch was het dezelfde margarine, alleen met een andere wikkel! 's Zomers als het warm was had je wel eens moeite om de producten koel te houden. Ik nam dan een dikke molton deken en die spande ik 's avonds om de boter in de auto. Dat deden de melkboeren ook om de melkbussen. Maar als het een erg hete zomer was, dan was je geen boterboer, maar een olieboer! 's Winters moest je weer oppassen dat de zaak niet bevroor. Ik heb het een keer gehad, ik kwam bij mijn eerste klant en die mevrouw wilde eieren hebben. Ik ging naar mijn eieren toe en dacht wat zijn die hard en toen bleek dat ze bevroren waren. Een bevroren ei gaat knappen, maar die kon ik weer bij de leverancier terugbrengen. Die had bakkers als klant en die maakten er eierkoeken van. Je had ook wel eens bevroren kaas, maar daar gebeurt verder niets mee. Trouwens eieren was natuurlijk toch altijd een gevoelig artikel. Ik had een keer een stapel dozen met eieren naast me en er kwam een kind en dat schoot zo de weg op. Ik, bats, op de rem en die hele stapel dozen eieren zo naar voren. Jonge, jonge, wat heb je dan veel schade en een troep van al die eierstruif. Nog zoiets: ik had ook flats en de beste klanten zaten bovenin. Ik wist wat ze namen en dat nam ik in mijn mandje mee. Dan had ik een klant helemaal bovenaan, 4e verdieping, geen lift voor bijvoorbeeld tien eieren. "Sorry kaasboer, maar ik heb er nu twaalf nodig". Ik weer naar beneden om die twee eieren op te halen! Maar de klant was koning. Ik had ook wel klanten die eens in de zoveel tijd betaalden. Ja, ik had een heel boekwerk. Er was een mevrouw die altijd wachtte op de Kinderbijslag. Ze betaalde dan wel een gedeelte, maar er bleef altijd een vordering staan. Mijn mooiste wijk was in het Westland, bij de tuinders. Je had op den duur een groot vertrouwen bij de klanten. Ze zeiden: "Kijk maar in de koelkast, dan weet je wat ik nodig heb", want ze waren blij dat er iemand aan de deur kwam. Dan zette ik de spullen neer. Zij blij en ééns in de maand afrekenen! In de stad kwam ik vaak binnen met een loper als de mensen niet thuis waren en dan legde ik de bestelling gewoon op de keukentafel. Ze hadden bijna iedere week hetzelfde. Dat gaat op het laatst zo, als je al jaren aan de deur komt, vooral in Den Haag gebruikte je je loper. Ik had wel eens controle. De enige controle was altijd op grond van de IJkwet. Ik had een tuimelweegschaal in de auto en daar stonden de gewichten bij. Die controle had je onderweg, ja, dan kwam zo'n rechercheur langs en die vroeg: "Mag ik uw gewichten eens zien?", nou kijken of er goede letters in stonden. Omdat de auto niet altijd zuiver horizontaal staat had ik een tuimelweegschaal; die is beter dan een snelweger, die gaat anders wegen. Een tuimelweegschaal is op de weg het beste. Dan zet je er een gewicht of tegengewicht of een plakje kaas erbij. Ja ik had wel regelmatig controle van de IJkwet. Ik zat een keer in de auto in Schiedam te eten en keek toevallig in mijn spiegel. Komt er een politiewagen aanrijden. Ik zie twee politieagenten uitstappen en ze komen allebei naast mij staan, aan iedere portier een. Hij zegt: "Zo meneer heeft u handel, laat mij uw gewichten eens zien", dus ik eruit, ik zeg: "Ik heb toevallig vorige week mijn gewichten laten ijken". Hij zegt: "Het bestaat niet dat het goed is". Hij zegt: "Collega, bel jij even of dat nummer goed is?", dus die belt vanuit zijn wagen en zegt: "Ja, het klopt". Nou zegt hij: "anders had ik alles in beslag genomen". Later vertelde iemand van de IJkwet me dat ze dat nooit hadden mogen doen, maar dat wist ik toen nog niet.

De tijden veranderen, ook voor de boterboer
Ik kwam er op de weg steeds meer achter, jongens, het wordt minder. Veel cash- en carryzaken, gooi- en smijtzaken. Ik kwam bij een tuinder in Wateringen en toen begon daar net in het dorp een grote cash- en carryzaak en die begon te stunten met kaas en margarine, vier pakjes voor achtennegentig cent bijvoorbeeld, nou, dat kon ik nooit, dus die mevrouw zei: "Nou joh, het hoeft niet meer". Nou, zo verloor je weer een klant, soms een er bij en veel mensen die naar Zoetermeer verhuisden. Dus ik dacht op een gegeven moment, ik ga in Zoetermeer beginnen. Maar ik had toen nog geen pand. Maar goed, ik liep een keer door de hele Dorpsstraat om te zien of er nog een pandje leeg stond. En toen stond daar net Gé van Puffelen. Gerard staat tegen zijn huis geleund, ik loop voorbij en ik zie die poort van hem. Hij had daar een poort voor de aanvoer van boter en zo, want hij was ook boterboer. Dus ik zei tegen Gerard: "Zou ik die poort niet van jou kunnen huren?" Daar wilde ik een kaaszaak openen. Ik ben het met hem eens geworden over de huurprijs. Een stukje balatum gelegd, de muren wit gemaakt, helemaal ingericht. Ik nam een paar schragen en zo ik ben begonnen. Eerst alleen het weekend, want je bleef nog op de weg. Als het niet zou gaan, dan bleef ik op de weg. Dus ik zat tot en met donderdag op de weg en vrijdag en zaterdag in de hal. Dat was in 1972 en het liep gelijk en toen zag ik het verschil met de weg. Als je 's morgens de deur open deed stond het gelijk vol. De eerste "Zoetermeerse Kaashal" was een feit. Ik heb daar gebruik van gemaakt tot 1975".

Het einde van de ambulante handel
Mees had de straathandel nog niet helemaal opgegeven, voor het geval het niet zou lukken met de Kaashal. Maar toen na een paar jaar bleek, dat zijn toen nog bescheiden zaak een goede boterham opleverde keek hij uit naar een pand, waarin hij de hele week zijn producten zou kunnen verkopen. Zijn kwaliteiten als ondernemer kwamen hem daarbij goed van pas. Hij had de ogen en oren goed open en zodoende kon hij in de Dorpsstraat een pand kopen. Het heeft wel enige moeite gekost om er een winkel van te mogen maken, maar het is hem wel gelukt. Hij ging het meteen groots aanpakken en opende tegelijkertijd een winkel in Meerzicht. Zowel in de Dorpsstraat als in Meerzicht kregen de winkels de naam "De Zoetermeerse Kaashal". En zo werd Zoetermeer in één keer twee speciaalzaken rijker.

"Ik zat echt in de Goudse kaas, Boerenkaas en buitenlandse kaas, maar verkocht ook salades, olijven, paté's enzovoort en wijnen. Ook Franse kaas. Die betrok ik bij de firma Boering, de echte importeur van Franse kaas. Die vertegenwoordiger kwam op een dag langs en zei: "Cammeraat, als ik nu eens de hele toonbank vul met Franse kaas en wat jij in veertien dagen niet verkoopt neem ik terug". Dus hij kwam en heeft de hele toonbank opgemaakt en na een week nam hij het niet verkochte, in verband met de houdbaarheid netjes terug. Als je Franse kaas gaat verkopen, moet je er wel verstand van hebben. Ik heb veel geleerd van die vertegenwoordiger. Je luistert veel en zo ben ik er in gekomen. Toen ik in de Dorpsstraat en tegelijk in Meerzicht startte, was het wel even moeilijk met de financiering. Maar toen ik de bedrijfsresultaten van de afgelopen drie jaar liet zien, was dat probleem gauw opgelost. Ik kom nog even terug op de diploma's die ik destijds had moet halen voor de ambulante handel. Toen ik hier de winkel in de Dorpsstraat had, kwamen er een keer twee politieagenten de winkel binnen. Terwijl de winkel vol met klanten stond, vroegen ze of ik Cammeraat was? Ja, dat was ik. "U bent in overtreding!" Ik zeg: "Overtreding, hoe komt u daar bij, ik zit hier al jaren" "U heeft een vergunning voor ambulante handel en dit is niet ambulant". Nou ik weer naar de Kamer van Koophandel en het was zo voor elkaar. Het hele verhaal doet een beetje denken aan die melkboer uit Delft. Die agenten kwamen met z'n tweeën de winkel in en hadden ze nou gezegd: "Kunnen wij u even spreken?", maar in een volle winkel vielen ze zo met de deur in huis!" Mees heeft, samen met zijn vrouw Nely gedurende een aantal jaren twee winkels met succes gerund. Op een gegeven moment had hij tien mensen in dienst. Hij was blijkbaar een goede manager, want ze werkten allemaal graag bij hem. Toen er geen opvolger was en de pensioengerechtigde leeftijd naderde, namen Mees en zijn vrouw de niet gemakkelijke beslissing om te stoppen. In 1998 stonden ze voor het laatst achter de toonbank.

Alle interviews