Interviews Gijs en Annie Friggen-Nieuwnhuis

Gijs en Annie Friggen-Nieuwnhuis

Gertjan Moers

Zoals u wellicht weet wil Interviewgroep Sprekend Verleden in contact komen met Zoetermeerse emigranten. De eerste interviews hebben inmiddels al plaatsgevonden. In twee artikelen zullen hun verhalen in het middelpunt staan. In dit artikel staan Gijs Friggen en Annie Nieuwenhuis centraal. Nadat zij in Zoetermeer zijn gehuwd, zijn ze in 1956 geëmigreerd naar Australië. De interviewer werd vooral verzocht Gijs en Annie te zeggen want in Australië is het heel normaal iedereen bij de voornaam te noemen. Door de ‘traditionele’ opvoeding van de interviewer zal hier wel niet veel van terecht zijn gekomen. Maar genoeg hierover, we laten Gijs en Annie maar aan het woord.

Wat eraan vooraf ging...

Dhr. Friggen: ‘Ik ben geboren op 19 september 1933 te Zegwaart. Mijn vader was kantonnier bij Rijkswaterstaat, op rijksweg A12. Het huis waar we gewoond hebben was ongeveer drie huizen vanaf de Rokkeveen in de Molenstraat, nummer 161. Ik begon te werken op mijn 14e verjaardag en ben mijn loopbaan begonnen bij drukkerij Van Schuppen, direct toen ik school verliet. Daar heb ik het tot op de dag na precies twaalf maanden uitgehouden en ik was absoluut ziek van binnen zitten met letterzetten voor een krantje of zoiets. Toen heb ik gesolliciteerd bij de firma Verlaan, schildersbedrijf in Leidschendam, die later naar Zoetermeer is gekomen, waar ik mijn bedrijfs­opleiding heb gehad. Daar heb ik negen jaar gewerkt. Omdat de heer Verlaan ‘s winters geen werk meer voor me had, heb ik toen gesolliciteerd bij Citosa, voor conducteur. Daar heb ik een jaar gewerkt. Na mijn militaire dienst heb ik nog zes maanden als conducteur bij Citosa gewerkt. Toen ben ik weer negen weken aan het schilderen gegaan bij firma Verlaan, daarna zijn we geëmigreerd naar Australië.’

Voor veel emigranten was het gebrek aan woonruimte een reden om te vertrekken. Sommigen, met name Indië-veteranen, vonden het in Nederland te bekrompen geworden en anderen vertrokken vanwege de ‘koude oorlog’ of de werkloosheid in Nederland. Dit was niet de reden dat de heer en mevrouw Friggen zijn vertrokken.

Dhr. Friggen: ‘Geen mens die ik kende zat zonder werk. De enige die ik eruit zou kunnen halen waren de werklozen die niet wilden werken. Die hadden er een haar in gevonden zoals ze vroeger zeiden. Wij zijn er heengegaan omdat wij dachten dat er meer uitzicht voor ons was in Australië dan in Nederland. En daar sprak je over, met mijn baas, waar ik werkte, met familie, met vrienden. Ja, natuurlijk, je sprak erover. Je gaat niet zomaar plotseling het land uit. De familie was er natuurlijk helemaal niet blij mee. Zo’n dik veertig jaar geleden om vanuit Zoetermeer, dat een klein plaatsje was, zomaar naar de andere kant van de wereld te vertrekken, dat was een hele grote stap natuurlijk. Je laat je hele familie en vriendenkring achter. Ja, ze waren er niet blij mee, maar geen mens heeft het ons afgeraden.’

De ouders van mevrouw Friggen aanvaardden het vertrek van hun dochter. Zij waren het reeds gewend dat hun kinderen de wereld introkken. Mevrouw Friggen: ‘Wij woonden op Stationsstraat 43. Mijn vader was tech­nisch ingenieur bij de provinciale waterstaat. Mijn ouders vonden het wel goed dat ik wegging. Mijn broer Richard was al vertrokken naar Australië en die was ook een hulp voor ons, in het begin. Mijn andere broer was gaan varen, dus wij leefden helemaal apart.’

Dhr. Friggen: ‘Regelmatig werden voorlichtingsavonden gehouden. Ik kan mij niet meer herinneren wat het precies was, maar toen wij daar in Australië aan­kwamen, waren er verschillende dingen die absoluut niet klopten met de voorlichting die je hier kreeg. Ze vertelden wat je daar kon verwachten, of er werk genoeg was, wat voor soort werk, je kon allerlei vragen stellen. Voor zover ik weet waren dat mensen van de Nederlandse regering, één of andere afdeling van de emigratiedienst van de Nederlandse regering. Maar er waren er een hoop bij, die waren nooit van hun leven in Australië geweest en zij moesten vertellen over de toestanden in Australië. Niet alleen van deze avonden, maar ook van wat wij van mijn zwager hebben gehoord, hadden we een kleine voorstelling van het land. Niet over de enorme grootheid van het land, want dat is onbe­schrijfelijk. Als je van een plaatsje als Zoetermeer kwam, veertig jaar geleden, hoever drong dat eigenlijk tot je door als ze vertelden ‘het is veel groter dan hier’. We hebben een paar dia’s gezien maar dat hield eigenlijk niets in. Wat kan je op een dia zetten van een land als Australië? Wij gingen zoals de meeste Nederlanders, die doen iets en dan zien ze wel wat er van komt.’

Ze beaamden dat het wel wat avontuurlijk was. Een bijkomend voordeel was dat emigratie werd gestimuleerd door de Nederlandse regering. Dhr. Friggen: ‘Nou, in die mate, wij gingen voor een heel goedkope overtocht. Zo goed als de totale kosten van het vervoer werden bekostigd door de Nederlandse en Australische regering. Het enige wat wij moesten bijbetalen was fl. 101,30, dat kan ik mij nog goed herinneren, voor zegelkosten of zoiets. Wij vertrokken begin februari 1956 met een schip dat heette de ‘Waterman’. Toen wij aan boord kwamen kregen we fl. 45,00 boordgeld, dat mochten we aan boord spenderen en toen we in Melbourne aankwamen kregen we £ 25,00, Australische ponden, wat nu Aus$ 50,00 zou zijn, als landingsgeld. Je moest een contract tekenen. Je mocht terug binnen twee jaar maar dan moest je je heenreis terugbetalen, van Nederland naar Australië, en je moest de terugreis betalen. Als je ging emigeren dan ging je dat niet doen van de rijkdom, zoals sommige emigranten je proberen te vertellen. Dat geld had je niet, ook al had je terug gewild. Je was eigenlijk gebonden.’

De bootreis

We waren benieuwd of de bootreis goed was verlopen. Dhr. Friggen: ‘Voor mij wel. Ik ben nogal makkelijk wat dat betreft op het water. Maar Annie is de hele reis zeeziek geweest. Maar het schip was ook een vrachtschip, van origine, van Amerika overgenomen, daarna een troepen­trans­port­schip geweest naar Indonesië en toen gebruikt voor emigranten. Doordat het schip was voorbestemd om goederen te vervoeren en geen mensen, lag dat schip heel hoog op het water. Het was net een drijvende kurk. Het lag maar te dansen, van links naar rechts en van voor naar achter. Er waren zalen, als ik mij niet vergis, voor ongeveer 150, 200 personen. Nu hadden wij geluk, daar hoefden wij niet in maar we konden ook niet bij elkaar. Ik was in een hut met drie andere mannen en Annie was in een hut met vier vrouwen.’

Aankomst in Australië

Dhr. Friggen: ‘Wij zijn in dezelfde plaats terechtgekomen als mijn zwager, een randstadje van Geelong. De meeste wegen daar bestonden uit een enkele baan, daar kon je net langs elkaar om te passeren. Dat was de hoofdweg naar Melbourne, van 80 kilometer lengte! De wegen in het bebouwde gedeelte waren over het algemeen zandwegen, met grote gaten erin. Het was heel primitief. Dat is nu allemaal anders. Als er mensen van Nederland daar komen, kunnen ze er niet over uit hoe goed de wegen daar nu zijn, over zo’n ontzettend groot land. De plaats waar wij gingen wonen heet Norlane, dat was onze eerste verblijfplaats, niet lang, voor een week of zes, acht misschien. Toen zijn we verhuisd, want Hollandse mensen waren hun huis aan het bouwen en die hadden in de garage geleefd, die hadden eerst een garage gebouwd, die was helemaal gemeubileerd en een afscheiding voor de slaapkamer. En dan had je een eetkamertje, zitkamertje, keuken met stromend water en elektriciteit. Daar mochten we toen in wonen. Daar hebben we twaalf maanden gezeten. Daarna zijn we naar een plaatsje getrokken dat heet Corio en daar hebben we een huis gehuurd van een woningbouwvereniging. Dat moest je twee jaar huren voordat je het kon kopen en toen hebben we dat gekocht. Daar wonen we nu nog, naar volle tevredenheid. Het is allemaal gelijkvloers, hier in Nederland noemen ze het een bungalow.’

De algemene voorzieningen in Australië in de jaren ’50 doen ons denken aan de situatie zoals deze in het begin van de eeuw in Zoetermeer voorkwam. Dhr. Friggen: ‘Waterleiding, ja, als je binnen de bebouwde kom woonde had je waterleiding en elektriciteit. Als je buiten de bebouwde kom woonde had je watertanks. Hele grote regentonnen die het water opvingen van de daken en daar moest je het mee doen en had je daar niet genoeg aan, dan moest je water laten komen van een wagen met een regenton erop. Elektriciteit had je ook in de bebouwde kom. Later werd dat natuurlijk beter buiten de bebouwde kom, maar daar moest je het met petroleumlampen doen of kaarsen. Wc’s? Toen wij daar kwamen waren er niet zoveel normale wc’s zoals wij ze kenden. Maar ze waren ook niet veel slechter dan degene die wij hadden in de Molenstraat, daar was het gewoon een pijp die naar beneden liep en daar zat een grote plank bovenop met een gat erin. Bij ons waren het allemaal hokjes, die stonden buiten. Daar had je ook een plank met een gat erin en daar stond een tonnetje onder. Aan de achterkant van de wc zat een luikje. En dan kwam de ‘nightman’, de nachtman, ‘s morgens vroeg langs en die haalde de volle ton weg, eens per week of twee keer per week en die zette er een schone onder. Maar die ‘nightman’ was soms toch aan de neus, hoor. Als ze liepen met een tonnetje op hun schouder en het lekte een beetje!’

Dhr. Friggen vervolgt: ‘Verder was er een opvangcentrum voor emigranten. Er waren verschillende opvangcentra in Australië. Daar hebben wij nooit mee te maken gehad, maar in Norlane was een ‘hostel’ en dat was voor emigranten. Die kwamen van het buitenland af en die gingen wonen in ‘nissen hutten’, zo noemden ze dat, half rond van golfplaten gemaakt en daar werden die mensen ingezet met hun families, als tijdelijk verblijf. Er kwamen niet alleen Nederlanders, er zitten daar Italianen, Grieken, Joegoslaven, Oekraïners, Russen, Duitsers, Engelsen, Amerikanen. Dus dat zit allemaal door elkaar gemengd.’

De taal

Dhr. Friggen: ‘Wij kenden de taal niet. Je behielp jezelf. Het meeste waar ik de taal van geleerd heb is van het dagelijks dagblad, een Engelstalig dagblad, het klinkt misschien wel gek, om de plaatjes te bekijken en dan het onderschrift proberen uit te werken wat de verbinding is met de plaatjes. Ja, daar hadden we problemen mee, ja natuurlijk. En vooral toentertijd, want de Australiërs hadden nogal een hekel aan wat ze noemden de ‘Nieuw-Australiërs’, de emigranten dan. Want die Australiërs dachten: ‘die komen het werk onder onze handen weghalen’. En van ene kant bekeken hadden ze wel gelijk. Ik ging een keer naar een klein winkeltje toe op de weg vanaf het werk naar huis, ik moest een fles melk meenemen. Ik vroeg, net zoals ik het nu zeg, ‘a bottle of milk, please’. En de man zette een flesje ‘airwick’ op de toonbank, dat is een flesje, daar zit een lontje in, dat trek je eruit, dat is om de lucht te verversen. Dat zijn twee hele verschillende dingen en hele verschillende benamingen maar die man wilde je niet verstaan.’

Het schildersvak

‘Toen ik aankwam, had ik zware amandelontsteking zodat ik de eerste week geen moeite heb gedaan om werk te zoeken. De tweede week ben ik gaan zoeken naar werk, met behulp van mijn zwager omdat ik de taal niet kende. Ik ben bij verschillende schilders geweest maar geen mens had iemand nodig. Ten einde raad ben ik naar de Ford-fabrieken gegaan en heb mij daar opgegeven als autospuiter, ik had het nog nooit van mijn leven gedaan, maar ik heb ‘ja’ gezegd. Ik zou daar dinsdagmorgen beginnen en maandagavond kwam één van de schildersbazen langs waar ik geweest was, of ik nog naar werk liep te zoeken en daar kon ik beginnen. Daar heb ik negen jaar gewerkt en toen ben ik voor mijzelf begonnen. Je hoeft daar geen kwalificaties te hebben om schilderbaas te zijn. Je kan zo beginnen. Je geeft het aan de telefooncentrale op en dan kom je in de gouden gids te staan. Het was niet moeilijk om klanten te krijgen - dat is niet om mijzelf op te hemelen - maar mijn baas heeft mij dat heel goed geleerd hier in Zoetermeer. Ik kon bijvoorbeeld houtimitatie doen, en bij kloosters was het nog weleens dat er een nieuwe deur in gemaakt moest worden en dat was allemaal houtimitiatie en er was niemand die dat kon en dan werd ik van mijn karwei afgehaald om dat te komen doen. Zolang ik weg was, werd er iemand anders neergezet. En als ik terugkwam zeiden de mensen: ‘ik ben blij dat je weer terug bent’. Ik was meer secuur in mijn werk. Toen ik voor mijzelf begon waren er in ommezien van tijd mensen die wisten dat ik voor mijzelf zou beginnen en gelijk had ik volop werk.’

Zoetermeer

Tijdens het gesprek met Gijs en Annie blijkt wel dat Zoetermeer toch ‘hun’ dorp blijft. Dhr. Friggen: ‘We krijgen steeds informatie van mijn zus Annie. Dan schrijft ze als er weer één van die grote weilanden, die er vroeger waren, volgebouwd worden, zoals Rokkeveen. En dan vertelt ze erbij dat het ook helemaal bij de watertoren is, want voor ons is ‘Rokkeveen’ de Rokkeveenseweg. Maar wijk Rokkeveen, ja, wat is wijk Rokkeveen voor ons? Nou dat vertelt ze of ze zet het op de video en stuurt het over. Wij krijgen dikwijls video’s van zus Annie. Die houdt alles bij. Net zoals de Floriade, we hebben de hele Floriade bij ons thuis op de video staan. Gedeeltes van Zoetermeer, de eerste paal geslagen in Seghwaert, geloof ik. Al dat soort dingen krijgen we op video. Dit is de tweede keer in 42 jaar dat ik naar Nederland kom, voor Annie is het drie keer in 42 jaar. De laatste keer is 14 jaar geleden. Het is nog steeds een mooi land, alleen Zoetermeer hebben ze verpest. Zelfs de Dorpsstraat. Verschillende nieuwe gebouwen zijn er neergezet, de ramen van de winkels veranderd. Het is niet meer het oude dorp. Ik vind het jammer van de Dorpsstraat, vooral de Dorpsstraat. Net zoals vanmorgen, liep ik door het dorp en ‘hé, dat is ook al weg’. Vroeger stond er zo’n hoog hek bij de katholieke kerk, met die punten eraan. Het is een heel ander gezicht ineens, dat is verdwenen. We wisten wel dat het meer uitgebreid was de laatste 14 jaar want toen ik 14 jaar geleden hier kwam wist ik niet wat ik zag. Ik liep bij de Banckertstraat de deur uit, ik zou even naar het dorp lopen. Ik liep hier naar de hoek van de straat, de Karel Doormanlaan, ik keek die kant uit en die kant en die kant en ik keek achterom. Ik dacht: ‘waar moet ik nou heen?!’. Toen kwam een meneer op de fiets en die zei: ‘u bent bij mijn buren op visite’. Ik zei: ‘ja dat klopt, maar kunt u mij misschien vertellen hoe ik naar de Dorpsstraat kan lopen?’ Ik was verdwaald in mijn eigen dorp!’

Alle interviews