Interviews Karel van Straalen

In gesprek met K.D.C. (Karel) van Straalen (2011)

E.W. van den Burg en P. van Daal

 De heer Van Straalen is geboren op 28 oktober 1926 in Bleiswijk, maar de raakvlakken met Zoetermeer zijn vele en daarom leek het ons een goed idee om hem zijn levensverhaal aan ons te laten vertellen. Het is een boeiend relaas geworden, waarin we, gelet op de leeftijd van de heer Van Straalen, bijna onvermijdelijk ook werden teruggevoerd naar enige heel bijzondere ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Het zal in de oorlog uniek zijn geweest dat in tien dagen tijd, op particuliere grond twee oorlogsvliegtuigen zo dicht bij elkaar voortijdig zijn neergekomen.

 Het gezin

‘Ik ben geboren in Bleiswijk, in een boerengezin, bestaande uit vader, moeder en tien kinderen. Vader had een boerderij, waarvan het land in tweeën was gedeeld. Een gedeelte van het land lag in de gemeente Bleiswijk en een ander gedeelte in de gemeente Zoetermeer, in de Binnenwegse Polder. Achteraf bezien is het wel bijzonder dat alle jongens boer zijn geworden in Zoetermeer of in Bleiswijk. In Zoetermeer waren dat Gerrit van Straalen, aan de Voorweg en Leo van Straalen aan de Stationsstraat, waar nu de tandartspraktijk is, in die witte villa, “Nabij”. Mijn broer Jan was boer in Bleiswijk, op de boerderij van zijn schoonvader, Jan Kroes. Mijn broers Dirk en Bram en mijn persoon zijn op de ouderlijke boerderij gebleven totdat we uit elkaar zijn gegaan’.

 De opleiding

Karel heeft ons verteld dat hij een gruwelijke hekel had aan school. Dat hij naar de MULO mocht, wat in die tijd toch als een voorrecht werd gezien, was aan Karel niet besteed. Zijn ouders hebben ingezien dat een diploma er nimmer in zou zitten en vader haalde hem van school en liet hem werken op de boerderij. Karel is al spoedig na de bevrijding als vrijwilliger naar Nederlands-Indië gegaan. Dat heeft zijn blik weliswaar verruimd, maar zijn ontwikkeling op het vakgebied had wel stilgestaan. En in die leemte moest worden voorzien.

‘Toen ik uit Indië kwam ben ik nog naar de Middelbare Landbouwschool gegaan in Hoofddorp. Dat was eerst Landbouwwinterschool, maar later is dat Middelbare Landbouwschool geworden. Ik was daar intern en de opleiding duurde twee jaar’.

 Een eigen bedrijf

‘Ik had het land toegewezen gekregen dat in de gemeente Zoetermeer was gelegen. Daar heb ik toen een boerderij aan de Nieuwe Hoefweg laten bouwen. Ik ben helemaal op de akkerbouw overgegaan en hoofdzakelijk tot de aardappelteelt. Van mezelf had ik twintig hectare en de rest huurde ik er bij. Bij elkaar was het ongeveer zestig hectare.

Zoals ik zei, ik teelde eerst aardappels, maar daarmee was ik een paar keer lek gevaren, met misoogsten en door het weer. Op een gegeven moment is er 35 bunder aardappelen in de grond blijven zitten door de nattigheid. Ik teelde ook spruiten, in één nacht 15 hectare spruiten kapot gevroren. En dat zijn klappen die je niet altijd kan dragen. Toen heb ik heel het roer omgegooid. Alles aan de kant gedaan en ben ik in de bloemen gegaan, buitenbloemen. En daar heb ik de zaak weer mee opgehaald. De snijbloemen werden geveild in Bleiswijk en de droogbloemen gingen naar een drogerij in Rijnsburg’.

 Wijken voor Oosterheem

‘Dat was in de tachtiger jaren. Toen mijn zoon de Hogere Landbouwschool had doorlopen is hij thuisgekomen en zijn we samen in de bloemen gegaan. Later heeft hij het bedrijf van mij overgenomen, heeft er nog een kasje bijgezet en is rozen gaan telen. Maar het land werd onteigend in verband met de ontwikkeling van Oosterheem en toen is hij naar Flakkee vertrokken. Daar heeft hij een boerderij en is volledig akkerbouwer.’

 Karel had iets met vliegtuigen

‘Voordat ik vertel over die Duitse en Engelse jager eerst nog even het volgende. We waren op 30 juli 1943 aan het erwten oogsten. Zo’n wagen werd volgeladen en daar stond ik boven op als voerlegger, zo noemen ze dat. Toen kwam er een gigantisch vliegtuig afzakken, zo vreselijk laag dat ik ben als de pest van die wagen afgekomen, ik dacht zo meteen is mijn kop er af. Zó laag. Het land liep nogal ver naar voren, richting Zegwaartseweg. Dat ding dat klapte neer en hemelsbreed was het niet zo ver bij ons vandaan. ’s Middags ben ik er wezen kijken. Als er ergens een vliegtuig neerviel was ik er bij. Ik heb geen dingen mee kunnen nemen, maar ik heb daar vreselijke dingen gezien. Onder andere een jongen van wie het hoofd er helemaal af was!

Ik ben ook nog in het vliegtuig geweest dat op 22 februari 1945 in Zoeterwoude ¹ ) is terecht gekomen. Daar heb ik nog verschillende dingen uitgehaald. Er stond een Duitse schildwacht bij en die Duitsers hadden het ook al zo best niet meer. Ik had een paar pakjes shag in mijn zak gestoken. Ik ging naar die schildwacht toe en ik gaf hem die twee pakjes shag. Achteraf had hij me net zo goed de kogel kunnen geven in verband met omkoping. Maar goed, het liep allemaal best af. Ik had zo’n vliegenierskap, met telefoon en alles er in. Ik heb het eens uitgeleend voor een tentoonstelling en ik heb het nooit meer teruggehad.’

 Een Duitse jager stort neer

‘Toen hebben we die crash gehad met die Duitse jager op de dijk. Dat was op zaterdagmiddag 4 december 1943. Achteraf hebben we vernomen dat het van het type Messerschmitt Bf 109G-5 van de Luftwaffe is geweest. Er ging een aantal Amerikaanse bommenwerpers over richting Duitsland en er vlogen allemaal van die jagertjes doorheen. Ik weet niet of je het wel eens gezien hebt, die dingen waren heel klein en vreselijk snel en die vlogen maar van die rondjes er tussendoor. En op een gegeven moment komen er drie van die Duitse jagers aanzetten, die gingen het gevecht aan en het was in een mum van tijd gebeurd. Eén viel er bij ons, één bij Bodegraven en de ander is nog sukkelend op Schiphol kunnen komen. Maar toen die bij ons naar beneden kwam was het een vuurgloed er achter, want hij stond ook in brand en hij plofte in de dijk en het was gelijk uit. Hij lag onder het maaiveld, alleen de staart stak er nog boven uit. De piloot was er met zijn parachute uitgesprongen. Het vliegtuig kwam zo’n zes- à zevenhonderd meter bij de boerderij vandaan. Ja, die piloot zei nog, hij is nog een tijd bij ons in huis geweest, totdat ze hem op kwamen halen van Schiphol: “Ik had angst dat hij op de boerderij zou vallen”. Maar een aardige man, een zoon van een arts was hij. Hij heeft ook nog een pakketje meegenomen voor mijn broer die zat voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Nou ja, goed, we hebben een dag of drie, vier een man of tien Duitsers in huis gehad om het vliegtuig te bewaken. Die jongens vonden het wel goed. Die waren van het Oostfront afgekomen. De keuken hadden ze dan gevorderd, daar bivakkeerden ze, maar ’s nachts sliepen ze ergens anders. Maar het was winter en koud. Ze hadden een elektrisch kacheltje bij zich en ze zaten er met hun benen boven op. En dat stonk gewoon naar verschroeid vlees. Die benen waren helemaal zwart, van het Oostfront. Nou, die moest je over Hitler horen! Ze hadden hun buik er vol van. Maar goed, ze hebben die staart er af gehaald en grond er over heen gedaan. Het vliegtuig was jarenlang geconserveerd. Jaren na de oorlog is het vliegtuig met een kraan van Bert van Mullem uit Moerkapelle opgegraven. Maar de giek was te kort om de motor op te graven en die zit nog tot op de dag van vandaag diep in de grond in de dijk’.

 Een Engelse jager maakt een noodlanding

‘Het was op maandag 13 december 1943, een goeie week later, ’s middags om een uur of vier toen het gebeurde. Ik was net de varkens aan het voeren. Ik liep met twee emmers voer zo achter naar het erf en ineens een geratel, een herrie, ik denk wat gebeurt er nou toch? Er kwam ineens een vliegtuig heel laag over het land van buurman Zuidema huppelen. De wielen waren ingetrokken en het was een noodlanding aan het maken. Ik liet mijn emmertjes voor wat ze waren en voordat de piloot uit het vliegtuig stapte was ik er al. Hij klapte de cockpit open, stapte er uit en zette het op een lopen, richting Moerkapelle. Ik heb nog aan hem geroepen, dat ik een vriend van hem was en weet ik allemaal wat, maar hij luisterde niet. Achteraf blijkt het een Pool te zijn geweest. En zo is hij in de armen van de vijand gelopen. Het bleek hier om een Super Marine Spitfire VC te gaan van de Royal Air Force (RAF). Zoals ik zei, ik was als eerste bij dat vliegtuig, maar al gauw kwamen er wat meer mensen natuurlijk. En op het laatst werd het zo druk, ik had wat dingen van mijn gading gezien, die had ik onder mijn jas gestopt en toen dacht ik: nou wegwezen. Een dag of wat later werd het vliegtuig van zijn vleugels ontdaan, op een dieplader geladen en afgevoerd’.

 Het muisje krijgt een staartje

‘Een NSB’er (een lid van de Nationaal Socialistische Beweging) had gezien dat ik wat onder mijn jas had gestopt en die had dat aangebracht. De andere dag kwam de politie van Bleiswijk bij mijn vader en hij zegt: “Ik hoor dat je zoon wat eigendommen van dat vliegtuig in zijn zak heeft gestoken en meegenomen, ik zou dat maar inleveren, want daar krijg je problemen mee”. Mijn vader zei: “dan moet je bij mijn zoon zijn, maar niet bij mij”. Dus die politieagent kwam bij me. Hij zegt: “Ik heb gehoord dat jij spullen uit het vliegtuig gehaald hebt en die wil ik van je hebben, dat mag niet”. Ik zeg: “Ik heb niks”, en als je eenmaal nee hebt gezegd moet je nee blijven zeggen. Dat is zo gelopen, dat is doorgegeven aan de Duitse instanties. Op een gegeven moment, het was een uur of zes ‘s avonds, we zaten allemaal aan tafel, ook een stel onderduikers. Komt er een overvalwagen het erf op rijden, een man of tien er op, het geweer in de aanslag en daar komt een man uit met een map en die stapt het huis binnen. Die onderduikers gingen natuurlijk alle kanten op, die dachten dat het om hen te doen was. Ik dacht, ik ben de jongste, ik blijf zitten, ik heb geen last. Die man kwam met zo’n groot papier aan, “Karel Dietrich Coenraad van Straalen”. Ik zeg: “Dat ben ik”. “Mitkommen!” En ik kon instappen en ik kwam in Rotterdam terecht, het Haagsche Veer. Daar werd ik opgesloten in een celletje met een man of twaalf. Je kon je er amper bewegen. Ja, de een had onderduikers, de ander had een radio aan gehad, een geheime zender. Weet je wie er ook bij me zat? Bas Vente, de voetballer. En een dokter uit Dordrecht, die kan ik me ook nog goed herinneren. Die had Joden in huis.

En iedere dag, drie, vier keer een kruisverhoor, dan bij de een, dan bij de ander. Het verhoor was in het Duits en werd in het Nederlands vertaald door een tolk. Nou, vrij ruw. Ik heb nooit klappen gehad. Maar ze werkten vreselijk op je gemoed. Maar ik had me voorgenomen, ik zeg “nee” en het blijft “nee”. Dat ging zo iedere dag maar weer, tot op een gegeven moment, hij zegt: “Mitkommen!”, toen dacht ik: Nou is het afgelopen. En ik werd naar buiten gebracht en ik werd door ze thuisgebracht. En die officier had daarna mijn vader nog even gesproken en die had gezegd:”U hebt een goede zoon”. Maar het ergste vond ik altijd ’s morgens vroeg, dan hoorde je die Duitse laarzen op die hal klinken en dan ging er ergens een deur open en dan werd er een uitgehaald en die kwam nooit meer terug. En dan denk je wanneer is het mijn beurt? Dan zit je wel in je knijper.

Tussen twee haakjes, de spullen die ik uit het vliegtuig meegenomen had, die had ik weggebracht bij Gerrit Diephout in Benthuizen. Dat was maar goed ook, want we kregen nog huiszoeking ook.

Achteraf blijkt, dat mijn broer Gerrit, op de Voorweg, Duitsers had ingekwartierd en daar zat een hoge officier bij en dat was er een van de goeie kant. En mijn broer had dat van mij tegen hem gezegd. Ik denk dat hij een goed woordje voor mij heeft gedaan. Anders zou ik het niet weten. En zodoende ben ik er zonder kleerscheuren van afgekomen. Het zal de Duitsers minder om de parachute en het rubberbootje hebben gegaan dan wel om de gedetailleerde kaarten met Engelse vliegvelden die ik ook had meegenomen.’

 Werving voor de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten

In de Tweede Wereldoorlog waren er in Nederland verschillende groepen actief met ondergrondse activiteiten. In Zoetermeer was er onder andere een groep die illegale bladen maakte en verspreidde en een groep die ondersteuning gaf aan onderduikers. Op 5 september 1944 werden deze en andere groepen samengebundeld en kregen een formele militaire status van de regering in ballingschap, die in Londen was gezeteld. Het werden de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS) 2) genoemd, met een Strijdend Gedeelte (jongeren) en Bewakingstroepen (ouderen). Van 5 september 1944 af werden de NBS van binnenuit aangevuld. Door het voormalig verzet werd altijd gesproken over de groep Zoetermeer/Benthuizen. In het gesprek is echter gebleken dat ook de broers Dirk, Jan en Karel van Straalen uit Bleiswijk werden benaderd. En alle drie zijn ze ook toegetreden. Voor de geschiedschrijving leek het ons goed om dat hier te benadrukken. Karel was op dat moment nog maar net achttien jaar en dat was erg jong voor het gevaarlijke werk. Hij werd ingedeeld bij de 2e sectie (commandant M. A. Slootmaker) van het 1e peloton (commandant Z. van Herwijnen). Gelukkig heeft Karel in zijn NBS-tijd nooit daadwerkelijk hoeven te vechten. Na de oorlog is hij, vóór zijn vertrek als Oorlogsvrijwilliger naar Nederlands-Indië nog enige maanden in dienst van de Binnenlandse Strijdkrachten gebleven. Zijn functie heeft toen onder andere bestaan uit het bewaken van in Delft geïnterneerde NSB-ers. En daar kwam hij, niet helemaal toevallig, zijn verrader tegen. Karel heeft deze streng maar correct behandeld, maar vrienden zijn zij in de rest van hun leven nooit geworden.

 ¹) De hier bedoelde vliegtuigen waren Amerikaanse bommenwerpers, waarvan de geschiedenis is beschreven in Missing in Action (Historisch Genootschap Oud Soetermeer 2005).

²) Omdat NBS veel lijkt op NSB (Nationaal Socialistische Beweging) werd meestal de afkorting BS gebruikt.

Alle interviews