Interviews Theo Windmeijer

In gesprek met Theo Windmeijer (2007)

E.W. van den Burg

 Inleiding

Wij hadden enige tijd geleden een gesprek met de heer Theo Windmeijer over zijn militaire diensttijd. Hij moest als negentienjarige opkomen voor wat men noemde “eerste” oefening, die meestal een jaar duurde. Die eerste oefening begon voor Theo in april 1939 en ging eerst over in de Mobilisatie en vervolgens in de Tweede Wereldoorlog. Op 14 mei 1940 was er de capitulatie van het Nederlandse Leger, maar voor Theo duurde de oorlog enkele maanden langer. Het is een boeiend relaas geworden. Eerder werd een gedeelte van het interview opgenomen in het boek “Dorp in Oorlog.”

Het gezin

‘Ik ben geboren op 22 december 1919. Ik had vier broers en vier zussen. Eerst woonden wij in de Vlamingstraat, dat was in de tijd dat mijn vader een tuin huurde aan de Leidsewallen. Daar had je toen meer tuinders, zoals mijn oom Adegeest, dan ene Muilwijk en twee families Lagerwaard. De eigenaar van de tuin ging deze verhuren aan een neef, zodat mijn vader wat anders moest zoeken. Hij is toen gaan tuinen aan de Zegwaartseweg, helemaal aan het eind, over het water. Ik was zelf een jaar of vier toen we zijn verhuisd naar de Zegwaartseweg. Het was zogenaamd platglas, dus geen kassen. Bij de tuin hoorde ook een huis dat je dan ook tegelijk huurde. Het waren in die tijd niet van die grote tuinen. In mijn jonge jaren moest ik wel eens helpen, maar geen zwaar werk hoor. Een beetje wieden, sla inpakken enzovoort.

Er is nog een tijd geweest dat de groenten niet naar een veiling gingen, maar rechtstreeks naar Duitsland. De groenten gingen in kratjes en die werden dicht getimmerd. De kratjes werden op een brik geladen en dan werden ze naar het station gebracht. Mijn vader deed dat en een oom van me, die ook aan de Zegwaartseweg zat en de tuinders van de Wallen, die brachten de groenten allemaal naar het station en daar ging het in de wagon. Als kleine jongen ben ik dikwijls zat meegereden. De brik was van mijn oom en het paard mocht geleend worden van Cornelis Vollebregt. Zo ging dat vroeger. Later kwamen de veilingen.’

 Theo moet in militaire dienst

‘In april 1939 ben ik in dienst gegaan. Ik was toen nog maar negentien jaar. Ik ben opgekomen in Waalsdorp bij Den Haag. Daar was toen een heel barakkenkamp. Ik was bij de Jagers. Je had Grenadiers en Jagers. De Jagers, dat waren de kleintjes en de Grenadiers waren de groten. De Jagers waren over het algemeen klein van stuk. Het was allemaal infanterie. Het was een soort keurkorps. Ik heb wat gelopen daar in Den Haag, defileren bij het Noordeinde en zo, met die kistjes met dat ijzer er onder. Je ging soms bijna onderuit op die keien.

’s Zaterdagsmiddags mocht je naar huis, maar ’s zaterdagsmorgens moesten we met de Militaire Kapel marcheren, uren achter elkaar. Dat was op het exercitieterrein. Na een paar maanden moesten we in de straten defileren. Dan was je volleerd met marcheren, maar met schieten niet. Ik heb één keer met het geweer geschoten. Dat was zo’n grote, zo’n lange, 1914 stond er op. Het jaartal 1914, zo oud was het. Het was er een met zo’n grendel. Ik heb in totaal één schietoefening gehad. We mochten een paar schoten lossen, twee of drie. Ik meen dat je in die tijd twaalf maanden moest dienen voor eerste oefening. Dat jaar was nog lang niet voorbij toen de mobilisatie begon.’

 De Mobilisatie

‘Toen de Mobilisatie begon werden we met de trein naar Brabant overgebracht. Dat was in augustus 1939. Eerst werden we ingekwartierd in Aalst in een internaat van de paters. Onze standplaats was eigenlijk Eindhoven. We zijn in die tijd ook wel bij burgers ingekwartierd geweest. Onze taak was bewaking van bruggen. Tot aan het uitbreken van de oorlog hebben we wacht moeten lopen. We hebben in de strenge winter van 1939-1940 ook nog ijs moeten zagen op het Wilhelminakanaal met van die grote zagen. Dat ijs moest je zagen, met de hand. En dat ijs moest je onder het andere schuiven, zodat het open was. Dat was om de vijand tegen te houden. Tegen de kou had je van die lange onderbroeken. Je had hemden, die waren zo groot, die konden over je hele uitrusting heen. Als er sneeuw lag, dan moest je zo’n hemd aandoen! Dan was je gecamoufleerd. We hebben daar ook mee geoefend.’

 De spanning stijgt

‘Iedere keer werd het verlof weer ingetrokken. De laatste maanden voor het uitbreken van de oorlog ben ik niet thuis geweest. De laatste weken voor de inval heb ik bij de Batafabrieken gezeten. Daar lag een brug, je had het Wilhelminakanaal en er was een zijtak en die liep naar Eindhoven, dat was het Julianakanaal. Die brug moesten wij bewaken en die hebben wij later ook moeten opblazen.’

 10 mei 1940, opdracht: “blaas de bruggen op”!

‘Je kon het eigenlijk niet geloven dat het echt oorlog was. Die vliegtuigen zag je allemaal over komen. Ik stond ’s nachts op wacht en ik dacht, wat is er nou aan de hand? In Eindhoven waren ze aan het bombarderen, dat konden we zien. Toen heb ik nog één of anderhalve dag daar gezeten.

Er was nog geen vijand toen een brug moest worden opgeblazen. Ik was daar zelf bij betrokken. Ja, het was de lont aansteken en dan honderd meter hardlopen en dan liggen. Dat was een betonnen brug. Twee van die pilaren stonden er onder en daar hadden ze allemaal gaten in geboord en daarin hadden ze dynamietstaven aangebracht. Die brug zag je eventjes naar omhoog komen en toen viel hij gewoon om. Nadat we over een andere brug waren teruggetrokken ging die nog dezelfde dag de lucht in.’

 De oorlog duurt voort en Theo moet met zijn eenheid op de vlucht

‘Ja, toen zijn we terug getrokken en via Roosendaal zijn we de Schelde overgestoken naar Zeeuws-Vlaanderen. We hebben een dag of wat bij Hulst gezeten in Zeeuws-Vlaanderen en vandaar door België gelopen naar de Franse grens. Daar mochten we eerst niet over van die Fransen, want die waren ontzettend wantrouwend, maar uiteindelijk zijn we naar Duinkerken gelopen.’

 Naar Engeland varen

‘In Duinkerken werden we op 20 mei 1940 ingescheept in een Franse vrachtboot, de Pavon. Volgens zeggen zaten er 1800 Nederlandse soldaten op. Nou, toen is die ’s avonds gaan varen, de zee op. Onder Calais werd het schip door Duitse Stuka’s gebombardeerd en een bom ging door het luik waar wij zaten. En verder weet ik een poosje niets meer. Toen ik bijkwam lag ik boven op dek van het schip en ik kon zo de hemel weer zien toen.

De kapitein heeft het schip toen op het strand gezet. Dat kon, omdat het verschil tussen eb en vloed daar zo groot is. Met touwen moesten wij ons op het strand laten zakken. Mijn schouder bleek gebroken te zijn en ik had een vleeswond aan mijn hoofd. Er stond een soort tentje, daar heb ik nog een poosje gezeten, op een bankje.’

 Naar het ziekenhuis

‘Met een militaire vrachtwagen kwamen ze de gewonden ophalen. Die hele oude auto’s hadden een soort cushionbanden, van die massieve banden. Ze schoven me achter op die klep en zo ging het over die kinderhoofdjes met zo’n grote vrachtwagen. Het was nogal een kilometer of wat naar een ziekenhuis in Calais. Maar er kwamen wel driehonderd gewonden in dat ziekenhuis. Iedereen die nog kon lopen ging de andere dag er uit. En ik was daar ook bij. Ik kon nog lopen dus ik moest er uit.’ ‘Toen kwamen we in een gebouw en daar heb ik misschien een dag of veertien gezeten. We hadden daar een dokter, een dokter kan je het eigenlijk niet noemen, want hij keek nergens naar. Het was zo’n Franse officier. Ik had die wond aan mijn voorhoofd die ze eens in de twee dagen kwamen verbinden. Dan kwam er zo’n half kopje pus onder het verband uit. Het been van de schedel lag helemaal bloot. Wij zaten in de kelder van het gebouw toen het in brand werd geschoten. Dus wij moesten er weer uit.’ ‘We kwamen weer in een ander gebouw en daar moest ik bij een dokter komen en die heeft die wond toen schoon zitten maken, een Franse dokter. Die heeft toen die wond schoon zitten maken met een pincet en met weet ik het allemaal is hij bezig geweest en een paar dagen later kon je zien dat het dicht werd. Het was in Frankrijk nog oorlog en wij zaten steeds in een schuilkelder. Inmiddels waren de Duitsers in de stad en die kwamen ons ophalen. Toen was ik natuurlijk nog lang niet beter van die schouder en daarna sloten ze ons op in een kerk met een hele groep. Daar mocht je slapen met je gebroken schouder! Je had van die hoge stoelen en dan schoven we een paar van die stoelen naast elkaar en zo moest je maar zien te slapen.Daarna hebben we ook weer een week of wat in een ander gebouw gezeten en toen was ik nog maar alleen als Nederlander overgebleven tussen al die Fransen. Ze haalden het verband er af en dat zat allemaal onder het bloed en mijn haar zat dik onder het bloed en dat zat er acht weken later nog in!

Met de hygiënische voorzieningen was het slecht gesteld. Als je dat niet meegemaakt hebt, dan heb je daar geen voorstelling van. Ten eerste kon ik mij niet uit- en aankleden. Buiten was er een kraantje en daar kon je je een beetje wassen. Je had ook geen handdoek. Je kon je handen wassen en ik had één klein stukje zeep en dan liet ik mijn hand ergens op rusten, want ik kon die arm niet gebruiken en zo bracht ik een beetje water op mijn gezicht. Badgelegenheid was er helemaal niet. Hoe die anderen dat deden, dat weet ik niet. Ik had op dat schip wel wat bij me, maar toen ik van dat schip af kwam had ik niks meer. Helemaal niks meer ook.

De laatste veertien daag heb ik als enige Nederlander tussen al die Fransen gezeten. Eén Fransman sprak een beetje Duits, en dat Duits kan je nog een beetje begrijpen. Die kwam ook tegen me zeggen, dat ze geweest waren om me op te halen. Ze zouden me direct komen halen, maar dat gebeurde niet, dat werd pas de andere dag. Het waren Nederlanders die me kwamen halen. Dat waren ook oud-militairen met een Rode-Kruiswagen. Ze waren al een keer of wat geweest in Calais om gewonden op te halen. De Duitsers hadden een pontonbrug over de Schelde gelegd en daar kon die auto overheen. We kwamen met een man of zes terug, maar er waren er drie bij die waren hun been kwijt. Die hadden ook op de Pavon gevaren.

Ik kwam na acht weken in Breda in het hospitaal en toen was mijn hoofdwond nog niet genezen. Ik heb daar een bericht gestuurd naar mijn vader dat ik daar en daar was. Toen zijn mijn twee oudste broers op de tandem naar Breda gekomen. Ze kwamen ’s morgens aan en ze mochten er niet in hoewel ik daar was. ‘Kom vanmiddag maar terug.’ Toen kwamen ze ’s middags en inmiddels was ik op transport gesteld naar Den Haag, dus zij waren gewoon voor niks gekomen. Ik kwam terecht in Den Haag in het militaire hospitaal, waar ze in ieder geval fatsoenlijke bedden hadden. En vanaf dat moment kon ik ook bezoek krijgen van thuis.

In dat hospitaal in Den Haag ben ik nog maar een week geweest en toen kreeg ik ziekenverlof. Toen ik echt militair af was, was het al augustus. Dus ik ben tot augustus eigenlijk in dienst geweest. Zoals ik al zei, toen ik terugkwam had ik bijna niks meer. Ik had geen schoenen, want in dat schip had ik mijn schoenen uitgedaan, omdat ik er in weken niet uit geweest was. Mijn schoenen was ik kwijt, mijn jas was ik kwijt, ik had enkel maar een jasje en een broek. Ik heb al die tijd op van die sloffies gelopen. Ik had zo’n lange onderbroek aan, die had ik acht weken aangehad en die was helemaal verrot. Ja, wat moest je anders?

 Terugblik

We waren benieuwd of Theo later nog last heeft gehad van zijn verwondingen. Hij heeft weliswaar hinder van zijn schouderbreuk ondervonden, is er op latere leeftijd ook aan geopereerd, maar tot zijn 60e jaar heeft hij normaal kunnen werken onder andere bij Troost het loondorsbedrijf. Daarna is hij arbeidsongeschikt verklaard. Theo is gelukkig getrouwd geweest, heeft kinderen en kleinkinderen, maar helaas is zijn vrouw enige jaren geleden overleden. Zelf is hij inmiddels 87 jaar.

Hij woont in de Zeeheldenbuurt en zijn huis zal binnen afzienbare tijd worden gesloopt. Maar hij heeft de garantie van de woningbouwvereniging dat hij in een nieuw te bouwen appartement zal komen te wonen, in de wijk waar hij nu ook woont.

Alle interviews