Interviews De mobilisatie van 1939

De mobilisatie van 1939 (2009)

E.W. van den Burg

 Inleiding

‘Zet ‘m op … witte muizen!’ Deze uitdrukking was in de mobilisatietijd een strijdkreet in de luchtvaart die algemeen werd overgenomen. De witte muizen stonden zelfs op vliegtuigen geschilderd. Wij zijn benieuwd wie zich deze uitdrukking nog kan herinneren.

De Mobilisatie. Het is in augustus precies zeventig jaar geleden dat de mobilisatie¹ werd afgekondigd. De internationale spanning was zo hoog opgelopen, dat op donderdag 24 augustus 1939 het kabinet De Geer besloot tot een vóór mobilisatie. Ongeveer 50.000 grootverlofgangers² kregen de oproep om weer in actieve dienst te komen. Hoe omzichtig deze stap werd toegelicht blijkt uit het volgende, ontleend aan Panorama van 31 augustus 1939: ‘Wel is er geen reden om aan te nemen, dat in de woelige dagen, die Europa thans doormaakt, enige bedreiging tegen ons grondgebied of tegen onze onzijdigheid gericht zou worden’. Desondanks werden op maandag 28 augustus 1939 de lichtingen³ 1929 tot en met 1938 opgeroepen. De opkomstdatum was de volgende dag. Dat betekende, dat binnen één week het Nederlandse leger, tot dan toe rond de 100.000 man, verdrievoudigde. Logistiek gezien was het een prestatie van de eerste orde om in zo korte tijd niet alleen zo veel militairen, maar ook gevorderde paarden en auto’s op de verzamelpunten te krijgen. De legerleiding was dan ook zeer tevreden over het verloop. Hoewel het begrip mobiliseren duidt op een handeling van beperkte duur, wordt in de geschiedenis de hele periode van 24 augustus 1939 tot de inval van de Duitsers in Nederland op 10 mei 1940 aangeduid als de mobilisatietijd.

 Wat betekende de mobilisatie voor Zoetermeer?

Natuurlijk moesten er ook mannen uit Zoetermeer opkomen. Gehuwd of niet, er was niet aan te ontkomen. Zij kwamen ergens in Nederland terecht, soms redelijk dicht bij huis. Dan was het wat makkelijker om met verlof te komen, maar soms ook op grote afstand van huis. Dan moest het verlof elders worden doorgebracht. Veel sympathie werd ondervonden van de burgers in het algemeen. Het is veel gehoord, dat soldaten bij burgers op de koffie werden gevraagd.

Ook Zoetermeer werd een plaats waar tijdens de mobilisatietijd een eenheid militairen in het toenmalige Spaarbankgebouw werd ondergebracht. Een oud-Zoetermeerder, Martien Karens, heeft zijn herinneringen aan de mobilisatietijd aan het papier toevertrouwd en daaruit hebben we mogen putten. Zij geven niet alleen een sfeerbeeld over die periode, maar ook interessante informatie.

 Herinneringen van Martien Karens

De eerste herinneringen die Martien opschrijft gaan over zijn schooltijd en direct daarna begint hij met de mobilisatie.

‘Zo gingen de jaren voorbij. Het was weinig bijzonder wat er gebeurde. Maar er ging wat veranderen, de armoede was er, maar je hoorde dat er toch wat rommelde in de buurlanden. Wij hoorden dat het Duitse leger Polen was binnengevallen. Maar men zei: “Naar Nederland komt hij niet (bedoeld is Adolf Hitler red), omdat ons land neutraal is en er absoluut geen vreemde indringer komt”. De geruchten bleven aanhouden, maar er was volgens Den Haag niets aan de hand. Ga maar rustig slapen, al was er een waarschuwing uit Duitsland. Er was namelijk een Nederlandse officier die in Duitsland vertoefde en die gaf waarschuwingen, maar nee hoor, er is niets aan de hand’.

Soldaten komen in Zoetermeer

‘Maar toch kwam er de mobilisatie en zo kwam er ook bij ons in het dorp een afdeling zoeklichten en een ziekenstal voor paarden. En het paardenvolk, nou, dat was wat! Wij maar kijken naar die soldatenpakken en dan zei je tegen je vriendje: “Als ik groot ben, ga ik ook bij het paardenvolk, dan krijg je zo’n leren kont in je broek, en sporen aan je laarzen, prachtig was dat!” Nee, niet bij die andere soldaten, want die hadden van die rare sokken aan, ze noemden dat puttees (beenwindsels red.). Die draaiden ze om hun benen, begonnen onderaan tot aan de knie en zetten ze dan met een bandje vast.

Op een avond kwamen er twee soldaten bij ons het erf oplopen naar de deur. Mijn vader deed open en liet ze binnen. Dat vonden ze fijn, om voor de avond een onderdak te hebben, want begrijp goed, dat deze mensen zo uit hun werkzaamheden waren gehaald, zo van burger naar het soldatenleven. Toen ze binnen waren gingen we bij ze op schoot zitten, want dat pak dat ze aanhadden had onze belangstelling en ze roken zo apart naar die soldatensamenleving. De ene kwam uit Capelle aan de IJssel, dat was Houweling en de andere uit Enschedé, die heette Ooijink. Deze namen noem ik om ze in ere te houden. Maar zo veranderde er veel. Overal vonden de jongens wel een onderdak, of zelfs een vriendinnetje. O, laat ik niet vergeten: die soldaten die bij ons thuiskwamen, brachten wel eens wat mee, rosbief of rookvlees. Dat hielden ze over, nou, dat was lekker! Als ze ’s avonds bij ons binnenkwamen, dan deden ze hun kistjes uit en dan deden ze de pantoffels aan die ze bij ons hadden staan’.

 De hoornblazer

‘Maar, o beste lezer, ik zal het nooit vergeten. Ik hoor het nog als ik diep terugdenk, de hoornblazer. Verschillende keren per dag blies hij het appel. Dat was zo mooi, het galmde door het dorp en dan gingen alle soldaten zich melden. Hij blies ook als er alarm was, maar dat zag niemand zitten, want nogmaals: “Ga maar rustig slapen, en die officier in Duitsland met zijn verhalen, die is gek; we zijn neutraal en dan gebeurt er niets!” En Nederland sliep z’n grote slaap. Maar toen kwam de winter. Er lag ijs op de vaart die om het dorp liep. Dat was dus schaatsenrijden geblazen, nou, en dat kon die hoornblazer ook, en niet zo’n klein beetje. Dat noemden ze kunstrijden, op van die kunstschaatsen. Iedereen vond dat prachtig op het dorp en daar sprak men over: “Heb je dat gezien?”

 De soldaten waren overal druk mee en aten rats, kuch en bonen

‘Elke dag moesten de paarden worden afgestapt. Men ging dan uit het dorp naar de grote weg. Daarnaast lag een heel lang pad en daar kon men die paarden mooi uit laten draven. Dat was iets moois, die cavalerie. Er was ook een afdeling met zoeklichten, die ook van tijd tot tijd een oefening hield. Ze moesten draaien met de hand om stroom op te wekken voor de lampen, om dan met die lichtstralen vliegtuigen op te sporen. Ook was er de ziekenstal voor de paarden. Daar was men altijd druk bezig met de verzorging van die dieren. Als jongen ging je daar kijken en probeerde je een praatje te maken met die soldaten en dan later grote verhalen er over. Ook kwamen er vaak soldaten op de motor voorbij rijden. Die waren van de Motorbrigade uit Den Haag. Dat was een mooi gezicht, een hele rij achter elkaar, soms wel twintig en op van die grote motoren. Ze hadden leren kappen om hun benen, een leren broek, een leren jas en op hun snuit een stofbril. Ze gingen met een snelheid, poeh, dat was wat, die gingen toch zeker tachtig kilometer! Je moest dat niet uitvlakken als dat voorbij raasde. Oh, als ik later groot ben ga ik bij de Motorbrigade.

En dan de oefeningen, dat was ook mooi om te zien. Ze gingen de polder in, allemaal naast elkaar en dan trok men op, over sloten, door de wei- en bouwlanden, met van die grote geweren. Die geweren waren loodzwaar en dan hadden ze ook nog een ransel op de rug met zo’n vachtje er over.

En tenslotte het eten, rats kuch en bonen, dat zongen ze ook. Kuch dat was heel zwaar brood. Het was allemaal te eten, en lekker? Nou voor één keer, maar steeds dat te moeten eten leek mij geen hap.’

 Dit waren, de enigszins aangepaste en soms wat ingekorte herinneringen van Martien Karens, ‘die jongen uit Zegwaart’, zoals hij zichzelf omschreef aan het eind van zijn boekje “Op naar Zegwaard”.

 Wanneer kwamen de militairen in Zoetermeer?

Wij weten nu dat er militairen in Zoetermeer waren gelegerd, maar de vraag is nog, wanneer ze gekomen zijn. Wij hebben het genoegen gehad om inzage te krijgen in het dagboek van wachtmeester W.C.A.M. (Wim) van Spaendonck uit Tilburg en dat geeft uitsluitsel. Op 24 augustus hoorde hij via de radio dat hij moest opkomen. Hij zal zeker een nieuw uniform hebben gekregen, want hij schreef over het uniform dat hij thuis had: ‘Ik barst er uit!’ Wim moest zich op 25 augustus melden in Utrecht en hij werd ingedeeld bij de 1e Verlichtingsafdeling. ‘Dat zijn zoeklichten die schijnen moeten, doordat twee geniesoldaten aan weerszijden er aan draaien (zoals bij een orgel).’ Op maandag 28 augustus meldt Wim: ‘Telegram C’, dus Algemene Mobilisatie! Er komen bij ons volop manschappen op plus nog enige sergeanten van de Genie en tien man Artilleristen, die onder mijn commando komen. Deze afdeling blijkt te beschikken over, min of meer lachwekkende zoeklichten, die ieder door twee paarden getrokken worden! Vandaar die Artilleristen!’ Op vrijdag 1 september vertrekt de eenheid ’s morgens om 5 uur naar Rietveld, een dorpje vlak bij Bodegraven en Woerden. En dan op dinsdag 10 oktober: ‘Om 5 uur ’s morgens: reveille! Na een droef en hartelijk afscheid van de vele vrienden in Rietveld, marcheren wij al om 6 uur, voorop de Genie te voet, dan de gekke zoeklichtwagentjes en ik, als enige, prinsheerlijk boven op mijn paard, een mooie vos. Wij leggen de 30 kilometer af in ruim drie uur! Toen waren wij in Zoetermeer, waar de paarden werden ondergebracht in een boerderij. De manschappen van de Artillerie en de Genie werden ingekwartierd in het Spaarbankgebouw’.

Tot zover de dagboekaantekeningen van wachtmeester van Spaendonck. Er gebeurde nog veel meer in Zoetermeer. De burgemeester besloot op 23 september 1939 tot oprichting van een Luchtbeschermingsdienst. Dit was een tamelijk brede organisatie met de onderdelen Bewaking, Redding, Transport, Verpleging en Opruiming. Voor de Verpleegafdeling werden vele jonge vrouwen opgeleid tot hulpverpleegster en de Reddingsploegen kregen instructie van de plaatselijke huisartsen. Het was allemaal voor het geval dàt. Zo werden als tijdelijke ziekeninrichtingen voor de behandeling van met gifgas besmette personen de fabrieken van Zelandia aan de Dorpsstraat en Nutricia aan de Stationsstraat aangewezen.

 Spanning en ontspanning

Als men er nu over nadenkt, zullen de militairen die de krant lazen en naar de radio luisterden diep in hun hart toch wel de angst hebben gehad dat ze op een dag daadwerkelijk zouden moeten vechten. Zeker als weer eens het verlof werd ingetrokken. Zij moesten regelmatig oefenen om paraat te kunnen zijn. Er was ook wel gelegenheid tot ontspanning. De zolder van een pakhuis van de firma Brinkers aan de Vlamingstraat werd daartoe ingericht. De soldaten konden zich tijdens de strenge wintermaanden van 1939-1940 nuttig maken bij het sneeuwruimen. Oefenen in de winter op de besneeuwde velden zullen ze minder hebben kunnen waarderen.

 Bijzonder

Eerder is er al over gesproken dat soldaten bij burgers koffie kwamen drinken en er soms een vriendinnetje aan over hielden. Een van hen was Herman (Bob) Salie die bij de familie Klos aan de Leidsewallen kind aan huis was. Dochter Willemien Klos was eerst vriendin van Herman, maar ze werd ook zijn vrouw. Herman was een van degenen die een zoeklicht bediende.

Uit een onlangs gehouden gesprek met Martien Karens bleek, dat ook soldaat E.J. Berfelo uit Enschedé een regelmatige koffiedrinker was bij de familie Karens. Met de zoon van soldaat Berfelo hadden wij kortgeleden contact. Via hem hebben we nu, na bijna 70 jaar, de beschikking over een foto van zijn vader uit de mobilisatietijd en die is genomen op 11 december 1939 voor de schoenmakerij van Pauw de Bruin in de Dorpsstraat.

Het gebeurde ook nogal eens dat de vrouwen van de hier gelegerde militairen, al of niet met hun kinderen een bezoek aan hun man kwamen brengen. Van twee van hen, Wim van Spaendonck uit Tilburg en van zijn oppasser Arie Kaas uit Alkmaar weten we dat zeker. Van Arie met zijn dochtertje hebben we een foto.

Zoals we weten werd het op 10 mei 1940 toch oorlog en alle militairen in Nederland werden er in betrokken, ook die in Zoetermeer gelegerd waren. Daaraan besteden wij in een ander artikel aandacht.

 Naschrift

 Zet ’m op .......witte muizen

I.C. Rauws

 Naar aanleiding van het artikel ‘de mobilisatie van 1939’, waarin de schrijver vraagt wie zich de uitdrukking ‘Zet’m op ....witte muizen’ kan herinneren, het volgende.

In januari 1945 werd mijn vader Jacobus Rauws, afkomstig uit Den Haag, maar met zijn gezin in Renswoude geëvacueerd, door de Duitsers te werk gesteld. Hij moest stellingen graven onder Veenendaal. Omdat hij de Duitse taal machtig was, kreeg hij ook een ploeg van twintig man toegewezen. Hij was verantwoordelijk voor de dagelijkse voortgang –ondanks de strenge vorst – van het graafwerk en de afbouw van de loopgraven. Voor sabotage door zijn ploeg kon hij de doodstraf krijgen ! Uiteraard werd er alleen flink gegraven als er Duitsers in de buurt waren. Voor de rest was het langzaam aan en in het zonnetje zitten. Kwamen de Duitsers inspecteren, dan riep men als waarschuwing :’Witte muizen met rode oogjes’. Tot grote ergernis van de Duitsers groef men telkens zo diep dat het grondwater in de loopgraven stond en waren de borstweringen zo dun dat je er met een paraplu dwars doorheen kon steken.

‘Witte muizen met rode oogjes’ was dus een variant op ‘Zet ‘m op, witte muizen’.

¹ mobilisatie: het in staat van paraatheid brengen van het leger door het bijeenroepen en verzamelen van militairen n oud-militairen

²mannen die hun dienstplicht hadden vervuld, werd zogenaamd groot verlof verleend; in de praktijk betekende dat vrijstelling van actieve legerdienst tot er een eventuele oproep zou komen

³lichtingen: jaarklassen; alle dienstplichtige jongens uit een zelfde geboortejaar vormen als zij 18 jaar oud zijn een lichting dienstplichtigen

4 Bedoeld is majoor G.J. Sas, Nederlands militair attaché in Berlijn.

 Bronnen: Panorama, ’s-Gravenhage in Beeld d.d. 31 augustus en 21 december 1939 Ton Vermeulen, Dorp in Oorlog, Zoetermeer 1940-1945, Zoetermeer 2000 Martien Karens, Op naar Zegwaard (opgetekend door C. van Engelen-Van den Berg), Zoetermeer 1998 Dagboek van W.C.A.M. van Spaendonck

Alle interviews