Interviews Wim van Reeuwijk en Co Scholten

In gesprek met Wim van Reeuwijk en Co Scholten (2000)

Gertjan Moers en Louis van den Burg

 Na afloop van de tweede wereldoorlog zijn in 1947 de eerste Zoetermeerders hun geluk gaan beproeven in het buitenland. In de periode van 1947 tot 1955 zijn maar liefst 182 plaatsgenoten geëmigreerd. Vooral Canada en Australië waren geliefde bestemmingen. 'Sprekend Verleden' wil graag met deze emigranten in contact komen om hun belevenissen vast te leggen. Leden van de werkgroep hebben het afgelopen jaar gesproken met twee emigranten die tijdelijk weer even terug waren in Zoetermeer.

 Gertjan Moers spreekt met Wim 'Bill' van Reeuwijk

Wim van Reeuwijk is in 1946 aan de Rokkeveenseweg geboren, waar zijn vader een boerderij had. De grond van de boerderij zou worden onteigend, zodat het gezin moest uitkijken naar een andere boerderij. In 1957 zijn de ouders van Wim, Janus van Reeuwijk en Bets Vis met hun vier kinderen naar Canada geëmigreerd. Hoe het ze daar is vergaan vertelt hun enige zoon Wim, of Bill zoals hij in Canada wordt genoemd.

 "Mijn vader had een broer in British Columbia en die had geschreven: "Waarom kon je niet hier naar toe?" En toen zijn er plannen gemaakt om te emigreren naar Canada. Op 3 oktober 1957 zijn we het vliegtuig ingegaan. Maar het was ook wel een schrik, want net voor die tijd was er een vliegtuig neergeploft in Egypte en al de ooms en tantes zeiden: "Zou je dat wel doen," en: "Is dat wel geoorloofd, in een vliegtuig te stappen". Maar de plannen waren er, dus... Ik weet wel dat het een heel lange reis was, voor toentertijd ook. Ik geloof dat we 36 uur onderweg geweest zijn. De eerste tussenstop was in Ierland. En toen Newfoundland en van daar naar New York en toen terug naar Toronto en dwars over Canada heen met Trans Canada Airlines. En we kenden natuurlijk geen woord Engels, dus af en toe dacht je werkelijk: "Waar komen we terecht?"

 Het emigreren was voor mij heel spannend, maar toch wel een hele verandering ook, want je bent al je vrienden op een gegeven ogenblik kwijt. Dat was wel een moeilijke tijd, de eerste jaren. Ik was bevriend met Jan Wagenaar en die stond te huilen op het vliegveld om afscheid te nemen, want daar was ik sinds de kleuterschool vriend mee geweest. En nog, hij is verleden jaar nog bij ons op vakantie geweest. Toen wij weggingen was eigenlijk het idee dat we elkaar nooit meer terug zagen. Toentertijd dacht je daar nog niet aan. Later dan, ja, je opa zit er en die zie je nooit meer. Die heeft het er ook moeilijk mee gehad toen wij emigreerden. Hij kon geen afscheid nemen toen wij weggingen. Hij had de benen genomen toen wij van de Rokkeveen afgingen en die heb ik niet meer de hand kunnen drukken.

 In Vancouver zijn we geland en toen heeft mijn oom ons opgehaald en ons naar Chilliwack gebracht. Midden in de nacht kwamen we daar aan. Hij had zelf maar een klein huisje. Daar moesten we de eerste maand verblijven, maar na een week begon het toch knap benauwd te worden met twee gezinnen in één huis. Toen hebben we al gauw een eigen bedrijf gehuurd. Dat was eigenlijk een fout, want je weet de cultuur niet van die omgeving. Het is beter als je een jaar in een nieuwe omgeving werkt, zodat je weet hoe alles daar draait. Toen zijn we begonnen met 20 koeien melkvee. We hebben er hard voor moeten werken om het op te bouwen. Als kind zijnde was er geen tijd om te spelen. Er moest meegeholpen worden in het bedrijf. Van 's ochtends vijf uur tot 's avonds een uur of zeven. Koeien mesten, koeien voeren, melken, melk dragen, toen ik klein was. Ik had ook niet veel vriendjes. Enkel buurjongetjes. Dat was heel beperkt, omdat ik altijd op het erf moest helpen. Op z'n hoogst hebben we 100 koeien gemolken en toen zijn we er kassen bij gaan doen met komkommers en tomaten. En later zijn we overgeschakeld naar bloemen. Eind jaren '80 ben ik voor mijzelf begonnen. Ik had al die jaren voor mijn vader gewerkt. We zijn toen naar Lethbridge Alberta gegaan. Dat is 1.200 kilometer oostelijk van Vancouver. En we zitten nu in de veemesterij. We kopen in september kalveren van zo'n 150 kilo en dan kan je in april twee kanten op: we verkopen ze voor een doormesterij of we mesten ze zelf af tot zo'n 650 kilo."

 Wim is in Canada getrouwd met een Hollandse, Marian Lodder. Haar ouders zijn geëmigreerd vanwege het avontuur. Na hun huwelijk zijn ze per boot vertrokken. Marian is in Canada geboren maar spreekt zeer goed Nederlands.

"Ik heb haar ontmoet via de kerk, want de meeste Nederlanders blijven toch wel bij een Hollandse kerk. Je hebt de gereformeerde gemeente, de gereformeerde kerk en dan heb je tegenwoordig artikel 31, christelijk gereformeerd. Op het ogenblik is er ook een kerk van de gereformeerde bond. Sommigen rijden denk ik veertig minuten naar de kerk. En ze houden soms ook nog een Hollandse mis voor de oude emigranten. Het zijn hoofdzakelijk de mensen van de kerk die elkaar hielpen. Vooral omdat de taal moeilijkheden gaf. Mijn moeder heeft er veel moeilijkheden mee gehad omdat die natuurlijk niet veel in aanraking kwam met andere mensen. Wij kwamen op school en dan werden we gelijk een klas teruggezet, omdat we de taal niet machtig waren. En met andere Hollandse kinderen die alle vragen weer vertaalden zijn we zo overgeschakeld naar de Engelse taal. Toen wij eenmaal op school zaten konden wij onze ouders vertellen welke woorden zij moesten gebruiken om een telefoongesprek te maken. Maar voor die tijd, als er een telefoongesprek gemaakt moest worden, moesten ze eerst naar de buren toe om te zeggen hoe of wat ze gedaan wilden hebben.

 Ik ben nu drie keer terug geweest in Zoetermeer. De voorlaatste keer was twee jaar geleden en voor die tijd was het 24 jaar. Toen was het wel een hele verandering! Ik vond het niet mijn dorp meer. Mijn oom zei altijd: "Ik voel mij als een kat in een vreemd pakhuis". Maar ik ben eigenlijk in hart en nieren nog Hollander. En ik zit toch al 43 jaar in Canada, maar het hart roept nog steeds naar het vaderland! Ik ben altijd nog Hollander gebleven en heb nog een Hollands paspoort. Mijn oom is Canadees geworden, in het jaar 1957 geloof ik en daar had mijn grootmoeder zo'n hekel aan. Ik weet niet of dat invloed heeft gehad, maar ik ben nog steeds Hollander."

 Louis van den Burg spreekt met Co Scholten

Co Scholten is in 1939 geboren aan Den Hoorn 12 in Zoetermeer waar zijn vader Daan melkboer was en zijn moeder een café had, 'Rika's bar' genaamd. Net als de vader van Wim van Reeuwijk heeft Co zijn geluk beproefd in het westen. Hij is echter niet naar Canada vertrokken maar naar de Verenigde Staten. We laten Co aan het woord:

 "Vroeger had mijn vader een hondenkar, daar stonden melkbussen op en twee honden voor, Duitse herders noemen ze die hier. Daar werd melk mee bezorgd. Later had hij een bakfiets en een 'driepoot'. Dat was een klein wagentje met één wiel aan de voorkant en twee wielen aan de achterkant. Het was heel erg leuk in de wintertijd. Dan moesten we al die flessen in kranten rollen, anders bevroor de melk. Mijn vader had de beste karnemelk. Dat was altijd zijn geheim. Iedereen kwam karnemelk bij ons halen.

 En mijn moeder deed dan dat café. Toen ik veertien was, vond ik het caféleven erg leuk. Ik heb er veel gewerkt. Ik wilde de zaak kopen, maar mijn vader en moeder zeiden altijd: "Je moet een vak leren". Dus ik ging naar de ambachtsschool en werd meubelmaker. Nou dat caféleven vond ik toch wel heel erg mooi en ik wilde graag een hotel hebben. Dus ik heb het een paar keer gevraagd aan mijn ouders. "Nee, we hebben nog drie, vier kinderen thuis, dat kan toch allemaal niet". Ik zeg: "Ja, ik wil toch graag wat voor mijn eigen beginnen, want het wordt toch wel tijd. Nou, dan moeten we toch wat anders gaan proberen". Mijn vriendin had een broer in Amerika dus ik zei: "Nou, dan gaan we emigreren". Dat hebben we gedaan. We zijn getrouwd 13 mei 1964 en 15 mei zaten we op de boot naar Amerika, New York. Dat was de 'Maasdam'. Dat was een passagiersschip. En die boot was een beetje te hoog gebouwd. Het was een heel slechte reis voor iedereen. Wij waren niet ziek. We bleven eten en we bleven drinken. En we hadden een heel oud stel bij ons, die gingen weer terug naar New York en die gaven ons raad wat we moesten doen als het heel slecht weer werd. De reis duurde tien dagen. Toen we eenmaal in New York kwamen, toen we eenmaal dat Statue of Liberty zagen, ging die boot stilliggen. Toen zijn we met de trein doorgegaan naar Californië, 60 mijl boven San Francisco, 'the winecountry'. Het was een prachtige reis die vier dagen duurde.

 Mij was beloofd dat ik vijf dollar per uur kon verdienen, wanneer ik daar aankwam. Vijf dollar per uur is heel wat geld, dat is 15 gulden hier toentertijd. Maar toen ik daar kwam ging dat niet door. Toen verdiende ik maar een dollar per uur, met stoelen stofferen. Dat had ik in Nederland geleerd. Ik ben hier naar de ambachtsschool geweest. Toen ben ik bij een ziekenhuis terechtgekomen. De broer van mijn vrouw deed al de 'landscaping' (tuinaanleg) en de bloemen en zo. Dat heb ik drie weken gedaan en toen kwam de hoofdzuster van dat ziekenhuis naar me toe en vroeg wat ik geleerd had. "Nou, dit en dit ken ik". Toen zei ze: "Joh, ik heb heel wat in mijn hoofd voor je, want ik wil daar een kast hebben en daar een kast. Kan je dat bouwen?". "Ja," zeg ik, "dat kan best". Nou, beneden hadden we een hele werkplaats, dan ging ik daar kasten bouwen voor het hoofd van het ziekenhuis. Dat waren nonnen. Ik heb dat vijf maanden gedaan. En toen waren al die kasten klaar en toen zegt ze: "Je hoort eigenlijk helemaal hier niet thuis, je hoort in een meubelmakerij. Je kan dat heel goed". Toen heeft ze iemand gebeld die me kwam ophalen en toen heb ik voor een zaak gewerkt die maakte niks anders dan keukenkastjes. En dat was routinewerk.

 Dat heb ik vier jaar gedaan en toen ben ik in de huizenbouw terechtgekomen. Maar ineens was die man van de aarde verdwenen, die was naar een andere staat. Hij had mij niet betaald en toen kwam ik thuis, ik zeg: "Wat er nou aan de hand is. Hij is er niet meer! Ik kom op die zaak en alles is weg". Toen zeg ik tegen mijn vrouw: "Nou kan ik misschien voor mijn eigen beginnen". Toen ben ik in de garage begonnen met houtbewerking. Nou, die klanten kwamen natuurlijk wel. Die moest een kastje hebben, die moest een keuken hebben. En toen heb ik iemand gevonden, die een heleboel machines had, maar zijn zaak ging niet zo goed. Een Amerikaan. En daar zijn we samen een zaak mee gaan opzetten. En dat ging heel goed. We maakten 'windowcoverings', 'finishing blinds', 'shutters'. Hoe noemen ze die hier? Blinden, voor de ramen. Je kan ze verstellen. Ze zitten in Amerika aan de binnenkant, niet aan de buitenkant. Dat is precies hetzelfde als luxaflex. Alleen van hout. Later hebben we een bestaande zaak gekocht. En die zat over drie, vier grote staten heen.

 Maar na 17 jaar kwam mijn compagnon tot de ontdekking dat hij toch ook iets anders wilde en toen zei hij tegen mij: "Waarom verkopen we het niet?" Toen hadden we iemand gevonden, die kocht de hele zaak en gingen we rentenieren. Ik was 47 jaar oud. Waarom niet? Alles kan in Amerika. Twee jaar hebben we rondgereisd. Na twee jaar kwam die man, die dat gekocht had, naar me toe: "Ik heb heel erg hulp nodig". Ik heb nog 28 mensen werken en 20 weken zijn we achter en ik heb echt hulp nodig. Ik zei: "Nou joh, je zegt het maar". Hij zei: "Die voorman is nou weg, en nou wil ik jou in de plaats nemen". Zo ging ik werken en in de tijd van zes weken was al die achterstand weggewerkt. Die eigenaar kwam naar me toe en zei: "Waarom koop je de zaak niet terug? Je bent er zo goed in". Nou, nog eens nagedacht en daarna heb ik het hele spul teruggekocht.

 Het was een tamelijk oude zaak, die gebouwen waren al 80 jaar oud. En die stad waar we zaten ging uitbreiden. En toen zeiden ze: "Dat willen we kopen". Dat werd opgekocht door die stad en moesten we gaan verhuizen. Toen zijn we verhuisd naar Dixon, Californië. Mijn zoon heeft drie jaar geleden de zaak gekocht. Wij maakten vroeger altijd 'shutters', die blinden, maar mijn zoon heeft het helemaal groot uitgebreid. Nu maakt hij die 'finishing blinds', die luxaflex.

We werken veel met mensen die door de jaren groot geworden zijn en die een nieuw huis kopen en die dus die blinden moeten hebben. Dat hoort echt bij het aankleden van een huis. Want gordijnen, dat is 'typical' Nederlands."

Alle interviews